Jozef van Genderen staat in de rij aan het kanaal. De zon is net opgekomen. Vandaag wordt een zware dag. Net als gisteren, de dag daarvoor en daarvoor. Jozef kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst vrij was. Hij negeert zijn stijve armen en benen en de pijn in zijn rug. Gisteren hebben ze drie meter nieuwe tunnel uitgeblazen en daarna de aarde en stenen verwijderd met een schep en een karretje. Het werk is zwaar. ‘Ik heb geen keuze’, denk hij. ‘We hebben eten nodig’. Jozef heeft een vrouw en acht kinderen. In de landbouw is weinig werk nu ze met machines ploegen en oogsten. Gelukkig was de Société du Luxembourg, het bedrijf van koning Willem 1, op zoek naar arbeiders om hier een kanaal en een tunnel te graven. De meeste arbeiders moeten het werk aannemen dat er is. Ze krijgen er haast geen geld voor. De rij schuift langzaam op. Jozef kan de koning al zien. Willem zit op een gouden troon. De arbeiders knielen voor hem neer en kussen één voor één zijn ring. Als Jozef aan de beurt is slikt hij zijn trots in, kust de ring en gaat aan het werk. Later op de dag graven ze de bedding uit van het kanaal. Alles is beter dan in de tunnel. Twee vrienden van Jozef zijn al omgekomen tijdens een ontploffing. Het buskruit is van slechte kwaliteit en gaat af bij de minste beweging. Koning Willem heeft het extra goedkoop gekocht. Jozef duwt zijn schep in de grond, zet zijn volle gewicht erachter en schept de aarde in het karretje. Hij ziet hoe een oude arbeider door zijn knieën zakt, met zijn gezicht in de aarde valt en blijft liggen. Wanneer hij en anderen, hem willen optillen worden ze met een zweep uiteengedreven. Soldaten van Willem staan met geweren klaar om te schieten. ‘Laten liggen’ roept een soldaat. ‘Gooi er maar wat aarde en stenen over. Zo is hij ineens begraven’. De soldaten lachen hartelijk. Jozef luistert noodgedwongen naar hun bevelen. De meeste arbeiders kijken weg en doen alsof ze het niet zien. Ze willen niet doodgeschoten worden en ze hebben het loon nodig om hun kinderen te voeden. Met een kannetje druppelt Jozef olie op zijn gereedschap en de wielen van het karretje. Door het water begint alles snel te roesten. Een jonge man met een baard en gekleed in een keurig pak staat op een stelling aanwijzingen te geven. Zijn naam is Clement Salom. Hij is verantwoordelijk voor de werken. ‘Dit moet vandaag nog klaar zijn … opschieten!’, hoort Jozef hem roepen.