Clement Salmon staat op een hoge stelling. Van hier kan hij de werken aan het kanaal goed zien. Hij voelt zich veilig achter de stevige balustrade van dikke houten balken. Salmon glijdt bijna uit op de glibberige planken. ‘Vreemd … het heeft toch niet geregend’ mompelt hij. Salmon ziet hoe arbeiders verdwijnen in de tunnel. Ze komen weer tevoorschijn met een lading aarde en stenen. Er stroomt al water, stelt hij tevreden vast. Af en toe klinkt er uit de buik van de berg een ontploffing. Over een paar dagen beginnen de graafwerken in Hoffelt, Luxemburg, aan de andere kant van de berg. Als hij goed gemeten heeft komen ze elkaar in het midden tegen. Salmon kijkt op zijn horloge. Het is 11:04u. Hij neemt een slok water uit de veldfles die Francine voor hem heeft klaarzet. ‘Waarom zit er een groen dopje op?’, denk hij. Het water maakt het hem suf en een beetje duizelig. Salmon pakt een pijp en tabak uit zijn jaszak. Het was een cadeau van Remi de Puydt. Die heeft gisteren een bezoek gebracht aan de werf. Salmon heeft hem een rondleiding gegeven. Hij was zeer vriendelijk en geïnteresseerd. Hij vult zijn pijp en duwt de tabak aan. ‘Waar heb ik mijn lucifers gestoken’ denk hij en hij voelt in zijn zakken. ‘Ah gevonden…’ hij strijkt een lucifer aan en brengt die naar zijn pijp. Op dat moment hoort hij achter zich een luid gekrijs. Een buizerd duikt vanuit de kruin van een boom naar beneden en vliegt recht op de Salmon af. Die verliest zijn evenwicht op de gladde planken en valt tegen de balustrade. De houten balken zijn doorgezaagd en geknaagd door kinderen en bevers en komen los. De arme Salmon valt twintig meter naar beneden en spettert in het ijskoude water. Het kanaal is nog maar twintig centimeter diep. Wanneer de arbeiders zijn lichaam uit het water tillen zien ze dat zijn nek gebroken is.