De acht ślokas die door de Heer zijn voltooid, zijn:
1
Glorie aan de Śrī Kṛṣṇa saṅkīrtana, die het hart reinigt van al het stof dat zich jarenlang heeft opgehoopt en het vuur van het voorwaardelijke leven, van herhaalde geboorte en dood, dooft. Deze saṅkīrtana-beweging is de belangrijkste zegen voor de mensheid in het algemeen, omdat het de stralen van de zegenmaan verspreidt. Het is het leven van alle transcendentale kennis. Het vergroot de oceaan van transcendentale gelukzaligheid en het stelt ons in staat om de nectar waar we altijd naar verlangen volledig te proeven.
2
O mijn Heer, alleen Uw heilige naam kan alle zegeningen aan levende wezens schenken, en dus hebt U honderden en miljoenen namen zoals Kṛṣṇa en Govinda. In deze transcendentale namen hebt U al Uw transcendentale energieën geïnvesteerd. Er zijn zelfs geen harde en snelle regels voor het chanten van deze namen. O mijn Heer, uit vriendelijkheid stelt U ons in staat U gemakkelijk te benaderen door Uw heilige namen te chanten, maar ik ben zo ongelukkig dat ik er geen aantrekkingskracht toe voel.
3
Men zou de heilige naam van de Heer moeten chanten in een nederige gemoedstoestand, zichzelf lager achtend dan het stro op straat; men zou toleranter moeten zijn dan een boom, verstoken van elk gevoel van valse prestige, en bereid om alle respect aan anderen te tonen. In zo'n gemoedstoestand kan men de heilige naam van de Heer voortdurend chanten.
4
O almachtige Heer, ik heb geen verlangen om rijkdom te vergaren, noch verlang ik naar mooie vrouwen, noch wil ik een groot aantal volgelingen. Ik wil alleen Uw oorzaakloze devotionele dienst geboorte na geboorte.
5
O zoon van Mahārāja Nanda [Kṛṣṇa], ik ben Uw eeuwige dienaar, maar op de een of andere manier ben ik in de oceaan van geboorte en dood gevallen. Til me alstublieft op uit deze oceaan van dood en plaats me als een van de atomen van Uw lotusvoeten.
6
O mijn Heer, wanneer zullen mijn ogen versierd worden met tranen van liefde die constant stromen als ik Uw heilige naam chant? Wanneer zal mijn stem stikken en wanneer zullen de haren op mijn lichaam overeind staan bij het reciteren van Uw naam?
7
O Govinda! Uw scheiding voelend, komt een moment als twaalf jaar of langer over. Tranen stromen uit mijn ogen als stortregens en ik voel me helemaal leeg in de wereld in Uw afwezigheid.
8
Ik ken niemand anders dan Kṛṣṇa als mijn Heer, en Hij zal dat blijven, zelfs als Hij me ruw behandelt in Zijn omhelzing of me met gebroken hart achterlaat door niet voor me aanwezig te zijn. Hij is volledig vrij om alles te doen en te laten, want Hij is altijd onvoorwaardelijk mijn aanbiddelijke Heer.