Vertaald uit de bronnen van HG Caitanya Candra Das
Srila Madhvacarya verschijnt in de Gaudyia Vaishnava-geestelijke erfopvolging als een discipel van Vyasadeva. Dit komt omdat hij, hoewel hij op de planeet duizenden jaren nadat Vyasadeva, die de Veda's had samengesteld, verscheen, hem persoonlijk kon ontmoeten in Badrinath (zijn kluizenaarshut in de Himalaya). Er is de aardse Badrinath, een plek in de Himalaya waar iedereen naartoe kan gaan, en de hemelse Badrinath, of Badarikashrama, de plek waar Vyasadeva leeft met Nara-Narayana en andere grote wijzen, die ontoegankelijk is voor gewone mensen.
Het verhaal gaat dat hij, nadat hij zijn commentaar op de Bhagavad-Gita (de Gita-Bhashya) had geschreven, naar de Himalaya ging om zijn respect te betuigen aan Vyasadeva, de oorspronkelijke samensteller van het boek. Terwijl hij in de tempel van Badrivishal in Badrinath verbleef, presenteerde hij zijn commentaar op de Gita aan de Godheid. Wonderbaarlijk genoeg onderbrak de Heer hem direct toen hij de eerste regel las: "Ik zal de betekenis van de Bhagavad-Gita uitleggen naar mijn vermogen". De Heer zei dat hoewel hij het vermogen had om de volledige betekenis van de Bhagavad-Gita te onthullen, hij alleen moest uitleggen naar het vermogen van zijn studenten om te begrijpen. Op deze manier hintte de Heer naar de latere verschijning van Sri Caitanya Mahaprabhu, die de volledige betekenis van de geschriften zou onthullen.
Madhvacarya besloot toen om hogerop in de Himalaya te gaan en ontmoette persoonlijk Vyasadeva om zijn zegeningen te krijgen bij het vestigen van zijn sampradaya. Hij bereidde zich voor door volledig te vasten en 48 dagen te mediteren, wat gewoon een van zijn bovenmenselijke prestaties werd. Nadat hij zijn discipelen had gewaarschuwd dat hij misschien niet terug zou kunnen keren, ging hij alleen op reis en bereikte uiteindelijk de hemelse Badarikashrama, waar Vyasadeva verblijft omringd door Rsis. Vyasa keurde zijn commentaar op de Bhagavad-Gita goed, gaf hem instructies over Vedische kennis en zegende hem om zijn commentaar op de Vedanta Sutra te schrijven en de Madhva Sampradaya op te richten.