ŚB 1.2.4
नारायणं नमस्कृत्य नरं चैव नरोत्तमम् ।
देवीं सरस्वतीं व्यासं ततो जयमुदीरयेत् ॥ ४ ॥
nārāyaṇaṁ namaskṛtya naraṁ caiva narottamam
devīṁ sarasvatīṁ vyāsaṁ tato jayam udīrayet
Synoniemen
nārāyaṇam — de Persoonlijkheid Gods; namaḥ-kṛtya — na het brengen van respectvolle eerbetuigingen; naram ca eva — en Nārāyaṇa Ṛṣi; nara-uttamam — het allerhoogste menselijke wezen; devīm — de godin; sarasvatīm — de meesteres van de kennis; vyāsam — Vyāsadeva; tataḥ — daarna; jayam — alles wat bedoeld is om te veroveren; udīrayet — wordt bekendgemaakt.
Vertaling
Voordat men dit Śrīmad-Bhāgavatam, het middel tot verovering, reciteert, dient men respectvolle eerbetuigingen te brengen aan de Persoonlijkheid Gods, Nārāyaṇa, aan Nara-nārāyaṇa Ṛṣi, de allerhoogste mens, aan moeder Sarasvatī, de godin van de kennis, en aan Śrīla Vyāsadeva, de auteur.
Betekenisverklaring
Alle Vedische literatuur en de Purāṇa's zijn bedoeld om de donkerste regionen van het materiële bestaan te overwinnen. Het levende wezen verkeert in een staat van vergetelheid van zijn relatie met God, omdat hij zich al sinds mensenheugenis overmatig aangetrokken voelt tot materiële zinsbevrediging. Zijn strijd om het bestaan in de materiële wereld is eeuwigdurend en het is voor hem niet mogelijk om daaraan te ontkomen door plannen te maken. Als hij deze voortdurende strijd om het bestaan überhaupt wil overwinnen, moet hij zijn eeuwige relatie met God herstellen. En iemand die zulke corrigerende maatregelen wil nemen, moet zijn toevlucht nemen tot literatuur zoals de Veda's en de Purāṇa's. Dwaze mensen beweren dat de Purāṇa's niets met de Veda's te maken hebben. De Purāṇa's zijn echter aanvullende uitleg van de Veda's, bedoeld voor verschillende soorten mensen. Niet alle mensen zijn gelijk. Er zijn mensen die zich laten leiden door de hoedanigheid goedheid, anderen die zich laten leiden door de hoedanigheid hartstocht en weer anderen die zich laten leiden door de hoedanigheid onwetendheid. De Purāṇa's zijn zo verdeeld dat elke klasse mensen er hun voordeel mee kan doen en geleidelijk hun verloren positie kan herwinnen en uit de harde strijd om het bestaan kan komen. Śrīla Sūta Gosvāmī laat zien hoe de Purāṇa's moeten worden gechant. Dit kan gevolgd worden door mensen die ernaar streven predikers te worden van de Vedische literatuur en de Purāṇa's. Het Śrīmad-Bhāgavatam is de smetteloze Purāṇa en is speciaal bedoeld voor hen die permanent uit de materiële verwikkelingen willen komen.
ॐ
श्रीपरमात्मने नमः ।
नारायणं नमस्कृत्य नरं चैव नरोत्तमम् ।
देवीं सरस्वतीं व्यासं ततो जयमुदीरयेत् ॥
ॐ अथ सकलसौभाग्यदायकं श्रीविष्णुसहस्रनामस्तोत्रम् ।
हरिः ॐ ॥
शुक्लाम्बरधरं विष्णुं शशिवर्णं चतुर्भुजम् ।
प्रसन्नवदनं ध्यायेत् सर्वविघ्नोपशान्तये ॥ १॥
ōṃ śuklāmbaradharaṃ viṣṇuṃ śaśivarṇaṃ chaturbhujam ।
prasannavadanaṃ dhyāyēt sarvavighnōpaśāntayē ॥ 1 ॥
Hij die gekleed is in het smetteloos wit van de alomtegenwoordige Viṣṇu, die als een maan schijnt, vier armen heeft en een sereen gelaat heeft - op die God moet men mediteren om ieder obstakel tot bedaren te brengen.
यस्य द्विरदवक्त्राद्याः पारिषद्याः परः शतम् ।
विघ्नं निघ्नन्ति सततं विष्वक्सेनं तमाश्रये ॥ २॥
yasyadviradavaktrādyāḥ pāriṣadyāḥ paraḥ śatam ।
vighnaṃ nighnanti satataṃ viṣvaksēnaṃ tamāśrayē ॥ 2 ॥
Ik zoek mijn toevlucht bij Viṣvaksena, op wiens bevel de leider met het olifantengezicht en de talloze andere dienaren onophoudelijk alle hindernissen verbrijzelen.
Pūrva Pīṭhikā
व्यासं वसिष्ठनप्तारं शक्तेः पौत्रमकल्मषम् ।
पराशरात्मजं वन्दे शुकतातं तपोनिधिम् ॥ ३॥
vyāsaṃ vasiṣṭha naptāraṃ śaktēḥ pautramakalmaṣam ।
parāśarātmajaṃ vandē śukatātaṃ tapōnidhim ॥ 3 ॥
Ik buig voor Vyās, achterkleinzoon van Vasiṣṭha, kleinzoon van Śakti, smetteloze zoon van Parāśara, vader van Śuka en schatkamer van strenge boetedoening.
व्यासाय विष्णुरूपाय व्यासरूपाय विष्णवे ।
नमो वै ब्रह्मनिधये वासिष्ठाय नमो नमः ॥ ४॥
vyāsāya viṣṇu rūpāya vyāsarūpāya viṣṇavē ।
namō vai brahmanidhayē vāsiṣṭhāya namō namaḥ ॥ 4 ॥
Hulde aan Vyās, die een manifestatie is van Viṣhṇu, en aan Viṣhṇu die de vorm van Vyās heeft aangenomen. Steeds opnieuw buig ik voor die afstammeling van Vasiṣṭh, de schatkamer van de Veda.
अविकाराय शुद्धाय नित्याय परमात्मने ।
सदैकरूपरूपाय विष्णवे सर्वजिष्णवे ॥ ५॥
avikārāya śuddhāya nityāya paramātmanē ।
sadaika rūpa rūpāya viṣṇavē sarvajiṣṇavē ॥ 5 ॥
Eerbied aan Viṣhṇu, onveranderlijk, onbevlekt, eeuwig, het Allerhoogste Zelf, wiens vorm altijd één en hetzelfde is, overwinnaar over alles.
यस्य स्मरणमात्रेण जन्मसंसारबन्धनात् ।
विमुच्यते नमस्तस्मै विष्णवे प्रभविष्णवे ॥ ६॥
yasya smaraṇamātrēṇa janmasaṃsārabandhanāt ।
vimuchyatē namastasmai viṣṇavē prabhaviṣṇavē ॥ 6 ॥
Hulde aan de machtige Viṣhṇu; alleen al door Hem te herinneren, raakt men bevrijd van de banden van geboorte en werelds bestaan.
(नमः समस्तभूतानामादिभूताय भूभृते । अनेकरूपरूपाय विष्णवे प्रभविष्णवे ॥) ॐ नमो विष्णवे प्रभविष्णवे ॥ ōṃ namō viṣṇavē prabhaviṣṇavē ।
श्रीवैशम्पायन उवाच ---
श्रुत्वा धर्मानशेषेण पावनानि च सर्वशः ।
युधिष्ठिरः शान्तनवं पुनरेवाभ्यभाषत ॥ ७॥
Srī Vaiśampāyana Uvācha
śrutvā dharmā naśēṣēṇa pāvanāni cha sarvaśaḥ ।
yudhiṣṭhiraḥ śāntanavaṃ punarēvābhya bhāṣata ॥ 7 ॥
Sri Vaisampayan zei: Nadat hij de zuiverende dharma in zijn geheel had gehoord, richtte Yudhiṣṭhir zich opnieuw tot Bhīṣm, de zoon van Śantanu.
युधिष्ठिर उवाच ---
किमेकं दैवतं लोके किं वाप्येकं परायणम् ।
स्तुवन्तः कं कमर्चन्तः प्राप्नुयुर्मानवाः शुभम् ॥ ८॥
को धर्मः सर्वधर्माणां भवतः परमो मतः ।
किं जपन्मुच्यते जन्तुर्जन्मसंसारबन्धनात् ॥ ९॥
Yudhiṣṭhira Uvācha
kimēkaṃ daivataṃ lōkē kiṃ vā'pyēkaṃ parāyaṇaṃ
stuvantaḥ kaṃ kamarchantaḥ prāpnuyurmānavāḥ śubham ॥ 8 ॥
kō dharmaḥ sarvadharmāṇāṃ bhavataḥ paramō mataḥ ।
kiṃ japanmuchyatē janturjanmasaṃsāra bandhanāt ॥ 9 ॥
Yudhishthir vroeg: Wie is de allerhoogste Godheid van de wereld? Welk wezen is de hoogste toevlucht? Door wie te prijzen en te aanbidden, bereiken mensen voorspoed?
Welke dharma beschouwt u als de hoogste van alle dharma's? Door het reciteren van wat kan een schepsel bevrijd worden van de ketenen van geboorte en samsara?
भीष्म उवाच ---
जगत्प्रभुं देवदेवमनन्तं पुरुषोत्तमम् ।
स्तुवन् नामसहस्रेण पुरुषः सततोत्थितः ॥ १०॥
Srī Bhīṣma Uvācha
jagatprabhuṃ dēvadēva manantaṃ puruṣōttamam ।
stuvannāma sahasrēṇa puruṣaḥ satatōtthitaḥ ॥ 10 ॥
Bhishma antwoordde: Een persoon die, altijd wakker, met duizend namen de Heer van het universum, de God der goden, het Oneindige, de Allerhoogste Persoon prijst –
तमेव चार्चयन्नित्यं भक्त्या पुरुषमव्ययम् ।
ध्यायन् स्तुवन् नमस्यंश्च यजमानस्तमेव च ॥ ११॥
tamēva chārchayannityaṃ bhaktyā puruṣamavyayam ।
dhyāyan stuvannamasyaṃścha yajamānastamēva cha ॥ 11 ॥
—die met devotie het onvergankelijke Wezen alleen aanbidt, over Hem mediteert, Hem prijst, voor Hem buigt en Hem offers brengt—
अनादिनिधनं विष्णुं सर्वलोकमहेश्वरम् ।
लोकाध्यक्षं स्तुवन्नित्यं सर्वदुःखातिगो भवेत् ॥ १२॥
anādi nidhanaṃ viṣṇuṃ sarvalōka mahēśvaram ।
lōkādhyakṣaṃ stuvannityaṃ sarva duḥkhātigō bhavēt ॥ 12 ॥
—door voortdurend Viṣhṇu te prijzen, zonder begin of einde, de grote Heer en toezichthouder van alle werelden—overstijgt hij elk verdriet.
ब्रह्मण्यं सर्वधर्मज्ञं लोकानां कीर्तिवर्धनम् ।
लोकनाथं महद्भूतं सर्वभूतभवोद्भवम् ॥ १३॥
brahmaṇyaṃ sarva dharmajñaṃ lōkānāṃ kīrti vardhanam ।
lōkanāthaṃ mahadbhūtaṃ sarvabhūta bhavōdbhavam॥ 13 ॥
Hij is de vriend van de Brāhmaṇas, kenner van iedere dharm, vergroter van de wereldse roem, Heer van de wonderbaarlijke en immense werelden, de bron waaruit alle wezens voortkomen.
एष मे सर्वधर्माणां धर्मोऽधिकतमो मतः ।
यद्भक्त्या पुण्डरीकाक्षं स्तवैरर्चेन्नरः सदा ॥ १४॥
ēṣa mē sarva dharmāṇāṃ dharmō'dhika tamōmataḥ ।
yadbhaktyā puṇḍarīkākṣaṃ stavairarchēnnaraḥ sadā ॥ 14 ॥
Voor mij is dit een dharma dat superieur is aan alle dharma's: dat een persoon onophoudelijk de Heer met de lotusogen dient te aanbidden met devotie en hymnen.
परमं यो महत्तेजः परमं यो महत्तपः ।
परमं यो महद्ब्रह्म परमं यः परायणम् ॥ १५॥
paramaṃ yō mahattējaḥ paramaṃ yō mahattapaḥ ।
paramaṃ yō mahadbrahma paramaṃ yaḥ parāyaṇam । 15 ॥
Hij wiens pracht uiterst groot is, wiens ascetische kracht uiterst groot is, die de allerhoogste, grote Brahman is, het hoogste, uiteindelijke doel.
पवित्राणां पवित्रं यो मङ्गलानां च मङ्गलम् ।
दैवतं दैवतानां च भूतानां योऽव्ययः पिता ॥ १६॥
pavitrāṇāṃ pavitraṃ yō maṅgaḻānāṃ cha maṅgaḻam ।
daivataṃ dēvatānāṃ cha bhūtānāṃ yō'vyayaḥ pitā ॥ 16 ॥
De zuiveraar van het reine, de meest gunstige onder de gunstige, de godheid der godheden, de onveranderlijke Vader der wezens.
यतः सर्वाणि भूतानि भवन्त्यादियुगागमे ।
यस्मिंश्च प्रलयं यान्ति पुनरेव युगक्षये ॥ १७॥
yataḥ sarvāṇi bhūtāni bhavantyādi yugāgamē ।
yasmiṃścha pralayaṃ yānti punarēva yugakṣayē ॥ 17 ॥
Uit Hem ontstaan alle wezens bij de aanvang van een kosmisch tijdperk en met Wie zij weer samensmelten wanneer dat tijdperk ten einde loopt.
तस्य लोकप्रधानस्य जगन्नाथस्य भूपते ।
विष्णोर्नामसहस्रं मे शृणु पापभयापहम् ॥ १८॥
tasya lōka pradhānasya jagannāthasya bhūpatē ।
viṣṇōrnāma sahasraṃ mē śruṇu pāpa bhayāpaham ॥ 18 ॥
Luister, o koning, naar de duizend Namen van Viṣhṇu – Leider der werelden, Heer van het universum – Namen die zonde en angst verdrijven.
यानि नामानि गौणानि विख्यातानि महात्मनः ।
ऋषिभिः परिगीतानि तानि वक्ष्यामि भूतये ॥ १९॥
yāni nāmāni gauṇāni vikhyātāni mahātmanaḥ ।
ṛṣibhiḥ parigītāni tāni vakṣyāmi bhūtayē ॥ 19 ॥
Deze beroemde secundaire namen van het Grote Zelf, gezongen door de Ṛiṣhis, zal ik verklaren voor het welzijn van iedereen.
ऋषिर्नाम्नां सहस्रस्य वेदव्यासो महामुनिः ।
छन्दोऽनुष्टुप् तथा देवो भगवान् देवकीसुतः ॥ २०॥
ṛṣirnāmnāṃ sahasrasya vēdavyāsō mahāmuniḥ ॥
chandō'nuṣṭup tathā dēvō bhagavān dēvakīsutaḥ ॥ 20 ॥
De ziener van deze hymne met duizend namen is de grote wijze Vedavyās; het vers is Anuṣṭup; de godheid is de gezegende zoon van Devakī.
अमृतांशूद्भवो बीजं शक्तिर्देवकीनन्दनः ।
त्रिसामा हृदयं तस्य शान्त्यर्थे विनियोज्यते ॥ २१॥
amṛtāṃ śūdbhavō bījaṃ śaktirdēvakinandanaḥ ।
trisāmā hṛdayaṃ tasya śāntyarthē viniyujyatē ॥ 21 ॥
“Geboren uit de met nectar bestraalde Maan” is zijn zaad; “Zoon van Devakī” is zijn kracht; “Hij die geprezen wordt door de drie Sāman-gezangen” is zijn hart – aangewend ter wille van de vrede.
विष्णुं जिष्णुं महाविष्णुं प्रभविष्णुं महेश्वरम् ।
अनेकरूपदैत्यान्तं नमामि पुरुषोत्तमम् ॥ २२॥
viṣṇuṃ jiṣṇuṃ mahāviṣṇuṃ prabhaviṣṇuṃ mahēśvaram ॥
anēkarūpa daityāntaṃ namāmi puruṣōttamam ॥ 22 ॥
Ik buig voor de Allerhoogste Persoon, Viṣhṇu, de overwinnaar, de grote Viṣhṇu, de machtige Heer van de vele gedaanten, vernietiger van de demonen.
पूर्वन्यासः ।
श्रीवेदव्यास उवाच —
ॐ अस्य श्रीविष्णोर्दिव्यसहस्रनामस्तोत्रमहामन्त्रस्य ।
श्रीवेदव्यासो भगवान् ऋषिः ।
अनुष्टुप् छन्दः ।
श्रीमहाविष्णुः परमात्मा श्रीमन्नारायणो देवता ।
अमृतांशूद्भवो भानुरिति बीजम् ।
देवकीनन्दनः सृष्टेति शक्तिः ।
उद्भवः क्षोभणो देव इति परमः मन्त्रः ।
शङ्खभृन्नन्दकी चक्रीति कीलकम् ।
शार्ङ्गधन्वा गदाधर इत्यस्त्रम् ।
रथाङ्गपाणिरक्षोभ्य इति नेत्रम् ।
त्रिसामा सामगः सामेति कवचम् ।
आनन्दं परब्रह्मेति योनिः ।
ऋतुः सुदर्शनः काल इति दिग्बन्धः ॥
pūrvanyāsaḥ
śrīvedavyāsa uvāca:
oṃ asya śrī viṣṇōrdivyasahasranāmastōtramahāmaṁtrasya,
śrī vēdavyāsō bhagavān r̥ṣiḥ,
anuṣṭup chaṁdaḥ,
śrīmahāviṣṇuḥ paramātmā śrīmannārāyaṇō dēvatā,
amr̥tāṁśūdbhavō bhānuriti bījam,
dēvakīnaṁdanaḥ sraṣṭēti śaktiḥ,
udhbhavaḥ, kṣōbhaṇō dēva iti paramō maṁtraḥ,
śaṁkhabhr̥nnaṁdakī cakrīti kīlakam,
śārṅgadhanvā gadādhara ityastram,
rathāṁgapāṇirakṣōbhya iti nētram,
trisāmā sāmagaḥ sāmēti kavacam,
ānaṁdaṁ parabrahmēti yōniḥ,
r̥tussudarśana: kāla iti digbhaṁdhaḥ,
śrī viśvarūpa iti dhyānam, śrīmahāviṣṇuprītyarthē sahasranāma pārāyaṇē viniyōgaḥ. (23)
Vedavyāsa zei:
Om. Van deze grote mantra, die de hymne is van Viṣṇu's goddelijke duizend namen,
is de eerbiedwaardige Vedavyāsa de ziener;
het metrum is Anuṣṭup; de godheid is Śrī Mahā-Viṣṇu, het Allerhoogste Zelf, Śrīmannārāyaṇa.
"Geboren uit de onsterfelijke maanstralen, de Zon" is het zaad;
"Zoon van Devakī, de Schepper" is de kracht;
"Oorsprong, agitatie, God" is de allerhoogste mantra;
"Drager van de schelphoorn, drager van zwaard en discus" is de spijker;
"Hij die de Śārṅga-boog en de knots vasthoudt" is het projectiel;
"Hij wiens hand het wagenwiel vastgrijpt, de onbeweeglijke" is het oog;
"De drie Sāmans, de bezweerder van de Sāman, de Sāman zelf" is het pantser;
"Ānanda, het Opperste Brahman" is de baarmoeder;
"Seizoen, Sudarśana, Tijd" vormen de grens van de kwartieren.
De meditatie is op Śrī Viśvarūpa, en het reciteren van de duizend namen wordt ondernomen ter wille van Śrī Mahā-Viṣṇu.
ATHA DHYANAM
अथ ध्यानम् ।
क्षीरोदन्वत्प्रदेशे शुचिमणिविलसत्सैकतेमौक्तिकानां
मालाक्लृप्तासनस्थः स्फटिकमणिनिभैर्मौक्तिकैर्मण्डिताङ्गः ।
शुभ्रैरभ्रैरदभ्रैरुपरिविरचितैर्मुक्तपीयूष वर्षैः
आनन्दी नः पुनीयादरिनिलनगदा शङ्खपाणिर्मुकुन्दः ॥ १॥
kṣīrōdanvatpradēśē śucimaṇivilasatsaikatē mauktikānāṁ
mālāklr̥ptāsanasthaḥ sphaṭikamaṇinibhairmauktikairmaṁḍitāṁgaḥ,
śubhrairabhrairadabhrairupariviracitairmuktapīyūṣavarṣaiḥ
ānaṁdīnaḥ punīyādarinaḷinagadāśaṁkhapāṇirmukuṁdaḥ. (1)
Betekenis: In het gebied van de Kṣīra Sāgar (Melkzee), gezeten op een schitterende zetel van parelkransen op stralend, met edelstenen bezaaid zand, versierd met kristalachtige parels, en boven Hem, gieten witte wolken nectar neer als zuivere regen - moge Mukund, de vreugdegevende, die lotus, staf en schelp in Zijn hand houdt, ons allen heiligen.
भूः पादौ यस्य नाभिर्वियदसुरनिलश्चन्द्रसूर्यौ च नेत्रे
कर्णावाशाः शिरो द्यौरमुखमपि दहनो यस्य वासो्यमब्दिः ।
अन्तःस्थं यस्य विश्वं सुरनरखगगोगोभुगन्धर्वदैत्यैः
चित्रं रम्यते तं त्रिभुवनवपुषं विष्णुमीशं नमामि ॥ २॥
bhūḥ pādau yasya nābhirviyadasuranilaścaṁdrasūryau ca nētrē
karṇāvāśāḥ śirō dyaurmukhamapi dahanō yasya vāsōyamabdhiḥ,
aṁtaḥsthaṁ yasya viśvaṁ suranarakhagagō bhōgigaṁdharvadaityaiḥ,
citraṁ raṁ ramyatē taṁ tribhuvanavapuṣaṁ viṣṇumīśaṁ namāmi. (2)
Betekenis: Ik buig voor die Allerhoogste Heer Vishnu, wiens voeten de aarde zijn, wiens navel de hemel is, wiens adem lucht is, wiens ogen de maan en de zon zijn, wiens oren de windrichtingen zijn, wiens hoofd de hemel is, wiens mond vuur is en wiens buik de oceaan is; in wie het hele universum woont - goden, mensen, vogels, beesten, slangen, Gandharva's en Daitya's - en geniet van Zijn enorme, wonderbaarlijke vorm die de drie werelden omvat.
ॐ शान्ताकारं भुजगशयनं पद्मनाभं सुरेशं
विश्वाधारं गगनसदृशं मेघवर्णं शुभाङ्गम् ।
लक्ष्मीकान्तं कमलनयनं योगिभिर्ध्यानगम्यम्
वन्दे विष्णुं भवभयहरं सर्वलोकैकनाथम् ॥3॥
oṃ śāṁtākāraṁ bhujagaśayanaṁ padmanābhaṁ surēśaṁ
viśvādhāraṁ gaganasadr̥śaṁ mēghavarṇaṁ śubhāṁgam,
lakṣmīkāṁtaṁ kamalanayanaṁ yōgihr̥ddhyānagamyaṁ
vaṁdē viṣṇuṁ bhavabhayaharaṁ sarvalōkaikanātham. (3)
Betekenis: Ik buig voor Bhagvan Vishnu, de belichaming van vrede, die rust op een grote slang, die een lotus heeft die uit Zijn navel ontspringt, de Heer der goden, de drager van het universum, oneindig als de lucht, wolkenkleurig, met gunstige ledematen; geliefde van Lakshmi, lotusogig, bereikbaar door meditatie door yogi's, de vernietiger van wereldse angst en de enige Heer van alle werelden.
मेघश्यामं पीतकौशेयवासं
श्रीवत्साङ्कं कौस्तुभोद्भासिताङ्गम् ।
पुण्योपेतं पुण्डरीकायताक्षं
विष्णुं वन्दे सर्वलोकैकनाथम् ॥4॥
mēghaśyāmaṁ pītakauśēyavāsaṁ
śrīvatsāṁkaṁ kaustubhōdbhāsitāṁgam,
puṇyōpētaṁ puṁḍarīkāyatākṣaṁ
viṣṇuṁ vaṁdē sarvalōkaikanātham. (4)
Betekenis: Ik buig voor die Bhagavan Vishnu, Die de Heer is van het hele universum, Die donker is als een wolk, Die gele zijden gewaden draagt, Die de sreevatsa draagt, Wiens ledematen glanzen vanwege de Kaustubha-edelsteen, Wiens ogen zo groot en mooi zijn als lotusblaadjes.
नमः समस्तभूतानामादिभूताय भूभृते ।
अनेकरूपरूपाय विष्णवे प्रभविष्णवे ॥5॥
namaḥ samastabhūtānāmādibhūtāya bhūbhṛte,
anekarūparūpāya viṣṇave prabhaviṣṇave. (5)
Betekenis: Eerbetoon aan Vishnu, de oorsprong van alle wezens, de instandhouder van het universum, de Ene van oneindige vormen, de bron van alle schepping en ontbinding.
सशङ्खचक्रं सकिरीटकुण्डलं
सपीतवस्त्रं सरसीरुहेक्षणम् ।
सहारवक्षःस्थलकौस्तुभश्रियं
नमामि विष्णुं शिरसा चतुर्भुजम् ॥6॥
saśaṁkhacakraṁ sakirīṭakuṁḍalaṁ
sapītavastraṁ sarasīruhēkṣaṇam,
sahāravakṣaḥsthalaśōbhikaustubhaṁ
namāmi viṣṇuṁ śirasā caturbhujam. (6)
Betekenis: Ik buig voor de Bhagavan Vishnu, Die vier armen heeft, Die een schelp en een wiel in Zijn handen heeft, Die een kroon en oorbellen draagt, Die gele zijde draagt, Die lotusachtige ogen heeft, Die schittert vanwege de Kaustubha-edelsteen die Hij op Zijn met bloemenkransen omhulde borst draagt.
छायायां पारिजातस्य हेमसिंहासनोपरि
आसीनमम्बुदश्याममायताक्षमलंकृतम् ।
चन्द्राननं चतुर्बाहुं श्रीवत्साङ्कित वक्षसम्
रुक्मिणीसत्यभामाभ्यां सहितं कृष्णमाश्रये ॥7॥
chāyāyāṁ pārijātasya hēmasiṁhāsanōpari
āsīnamaṁbudaśyāmamāyatākṣamalaṁkr̥tam,
caṁdrānanaṁ caturbāhuṁ śrīvatsāṁkitavakṣasam
rukmiṇīsatyabhāmābhyāṁ sahitaṁ kr̥ṣṇamāśrayē. (7)
Betekenis: Ik zoek mijn toevlucht bij Shree Krishna, Die bij Rukmini en Satyabhama is, Die op een gouden troon zit in de schaduw van de Parijata-boom, Die de kleur heeft van het donker als een regenwolk, Die lange, brede en mooie ogen heeft, Die een maanachtig gezicht heeft, Die vier armen heeft, Die een borst heeft gemarkeerd met het Shrīvatsa-symbool, Die versierd en schitterend is, en die wordt bijgestaan door Devi Rukmiṇī en Devi Satyabhāmā.