Het Śrīmad Bhāgavatam of Bhāgavata-Purāṇa is het belangrijkste heilige verhalenboek van India. Het behoort tot de Purana-literatuur (smriti). Het woord purana (purāṇa) betekent vertelling. Men zou het boek als de Krishna-bijbel kunnen betitelen omdat er de verhalen over het leven en de (bhakti)cultuur van Krishna en Zijn toegewijden in staan. Hoewel in bepaalde stromingen Krishna als Vishnoe-avatar wordt gezien, wordt hij in het Śrīmad Bhāgavatam duidelijk als God Zelf aangewezen, en daarmee als bron van alle andere manifestaties, zoals Vishnoe: zie vers 1.3.28 (https://www.vedabase.com/en/sb/1/3/28) "kṛṣṇas tu bhagavān svayam", ofwel "Heer Śrī Kṛṣṇa is de originele Persoonlijkheid Gods".
De Purāṇa’s hebben ieder hun eigen specifieke goddelijke manifestatie. In het Śrīmad bhāgavatam staat Śrī Krishna als zijnde een Vishnu-avatar centraal. Hij is erin te herkennen als de meest geliefde Vishnu-avatar, de Hoogste Persoonlijkheid ofwel de Bhagavān, van God. In het Śrīmad bhāgavatam vormen alle canto's, alle boekdelen, een voorbereiding met een min of meer chronologische voorgeschiedenis van de vedische cultuur zoals die culmineerde in wat in het tiende Canto wordt behandeld als het leven van Krishna, van Hem als de grote redder van het dharma. Het was Krishna die een einde maakte aan de tijd - en corruptie - van de grote koningen (Dvāpara-yuga) en daarmee luidde Hij het politieke tijdperk, het z.g. ijzeren tijdperk, van de redetwist in (Kali-yuga). Het boek vormt een complex vervlochten raamvertelling waarin de wijze Suta Gosvami aan een vergadering van wijzen het verhaal vertelt over hoe de laatste grote koning, keizer Pariksit die vervloekt werd door de zoon van een wijze die hij beledigde, op de oever van de Ganges zijn dood in zeven dagen afwacht met vasten van voedsel en water en slaaponthouding. In die tijd vertelt de zoon van de wijze Vyasadeva, Sukadeva die optreedt in de rol van een zwervende monnik, hem hoe de cultuur tot op dat tijdstip in elkaar zat - en ook daarna nog zal verlopen - en wat de rol en leer van Krishna was in de val van de vedische cultuur.
- Het eerste Canto begint met de nasleep van de grote oorlog die in de Mahābhārata beschreven wordt.
- Canto twee behandelt de Heer als verblijvend in het hart en het verhaal van Brahmā die op de lotus mediteert over zijn oorsprong.
- In Canto drie wijdt Maitreya uit over de Universele Gedaante, de Tijd en het verschijnen van Brahmā en Zijn wijzen, de demonen en de eerste avatāra's Varāha en Kapila.
- In Canto vier gaat het over de orde in de wereld: Manu, Daksha, Dhruva, Prithu, de allegorie van Puranjana en de Praceta's.
- In Canto vijf gaat Shuka verder over Priyavrata, Rishabha, Bharata en de Structuur van het Universum.
- Canto zes behandelt het zich persoonlijk verhouden tot Narada, de wijzen en Indra, de hemelkoning.
- Canto zeven gaat in op het verschijnsel van de kwade heerser, het ontstaan van de bhakti en het varnasrama systeem.
- Canto acht behandelt de Manu's, Gajendra de olifant, het karnen van de oceaan van melk met de berg Mandara en het afgunstig zijn met de Heer.
- Canto negen gaat over onder andere de avatāra Rāma, het omgaan met de Tijd en de dynastieën van de zon en de maan.
- Canto tien vertelt van de geboorte van Krishna, de Aller-hoogste Persoonlijkheid van God, Zijn spel en vermaak op aarde, Zijn heldendaden zijn leringen en wijsheden samen met Zijn halfbroer Balarama die dezelfde status van Bhagavan geniet.
- Canto 11 gaat over de praktijk van de toewijding en wordt ook wel voor een deel de Uddhava Gita genoemd. Het behandelt het einde van de dynastie, koning Nimi en de Yogendra's en vertelt wat Heer Krishna Uddhava onderrichtte. Het is het grote verhaal over hoe de bhakti feitelijk in elkaar zit.
- Canto twaalf behandelt de vooruitzichten op het tijdperk van verval, Kali-yuga. Het verhaalt over het einde van keizer Pariksit, Markandeya Rishi en wat Kali-yuga inhoudt.
In 2.10: 1[1] verklaart Sukadeva Gosvami als de eerste filosoof-koning na Krishna, als de eerste maharaja-acarya die model stond voor de geestelijke erfopvolgingen met dit boek tot op de dag van vandaag: In dit [Bhāgavatam] zijn er [tien soorten van] uitspraken over het volgende: de schepping van het universum, de secundaire schepping, de verschillende werelden, ondersteuning [door de Heer], de sturing van het creatieve, de wisselingen van de Manu's, het opvolgen van goddelijke aanwijzingen, de terugkeer naar God, het vinden van bevrijding en het Hoogste Goed [beschrijving van de handelingen van Heer Krishna]. In 12.7: 9-11[2] wijdt hij hier verder over uit door dit te zeggen: De schepping [van dit universum, sarga], de daaropvolgende schepping [van verschillende werelden en wezens, visarga], de handhaving [het onderhoud, de vritti of sthana] en bescherming [de raksha of poshana van de levende wezens], de tijdperken van heersen [van de verschillende Manu's], de dynastieën [[[vamsa]]'s], de vertellingen over hen [vamśa-anucaritam], de vernietiging [van verschillende aard, pralaya of samstha], de motivatie [van het individuele of hetu] en de allerhoogste toevlucht [van de Fortuinlijke of apasraya], o brahmaan, vormen de tien onderwerpen van een Puraṇa zoals begrepen door de autoriteiten op dit gebied; sommigen stellen dat in verhouding tot de grotere, de minder grote Purāṇa's handelen over vijf onderwerpen.