We zeggen het gras is groen.
Op gras valt licht. Van dat licht worden de golflengtes die corresponderen met onze ervaringen van blauw en rood geabsorbeerd. Planten gebruiken die golflengtes bij de fotosynthese. Het licht dat de golflengte heeft dat overeenkomt met groen wordt teruggekaatst. Wij zien dat teruggekaatste licht. Wat we dus zien is het licht dat een voorwerp juist niet heeft, want dat is het licht dat een voorwerp niet absorbeert. Wat het gras heeft geabsorbeerd zijn blauw en rood. Als we dat mengen krijgen we paars (zie de afbeelding hiernaast). Dus eigenlijk heeft de natuur paars als overheersende kleur in plaats van groen. Bij water gaat het als volgt. Van het licht afkomstig van de Zon absorbeert water vooral rood en in mindere mate groen. Als je die kleuren mengt krijg je de kleur geel. Dus eigenlijk zijn de oceanen, rivieren en meren geel. De kleur die het minste wordt geabsorbeerd wordt is blauw. Die kleur wordt teruggekaatst en ervaren wij. Bij schone en onbewolkte lucht gaat het anders. Daar is geen sprake van absorptie van kleuren, maar slechts van verstrooiing van licht.
We zeggen de lucht is blauw. Echter luchtmoleculen zijn helemaal niet blauw, maar zorgen er slechts voor dat het licht met de kleinste golflengte verstrooid raakt. En dat verstrooide licht nemen we waar. Het licht met de kleinste golflengte die we kunnen waarnemen zorgt voor de ervaring van blauw in onze hersenen. We leven in een illusie. Niets van wat je ziet of ervaart is waar.