OLB & HGD > Strategiefase > Hypothesen 'Studiekeuzetaken' > Hypothese 6 - Binding
Binding aan de studiekeuze houdt in dat de leerling zich zeker voelt over en zich kan identificeren met de gekozen studierichting. Hij heeft vertrouwen in zijn keuze.
De leerling slaagt er niet in om zich te vereenzelvigen met de gemaakte studiekeuze.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de leerling er niet in slaagt om zich te identificeren met de gekozen studierichting ?
Ik ben nog steeds heel onzeker over mijn gekozen studierichting.
Mijn ouders hebben mij te veel beïnvloed om studierichting x te kiezen.
Studierichting x sluit niet aan bij de waarden die ik vooropstel in mijn leven.
De mening van anderen trek ik mij heel erg aan en doet me twijfelen over mijn keuze.
Het is belangrijk dat we het onderscheid maken tussen de mate waarin de leerling geëxploreerd heeft tijdens het studiekeuzeproces (over zichzelf en zijn omgeving) en de mate waarin de leerling zich identificeert met de gemaakte studierichting. Dit zal bepalend zijn om de begeleiding uit te stippelen die de leerling nodig heeft.
Hieronder worden 4 mogelijke scenario's uitgewerkt.
De leerling heeft weinig geëxploreerd, maar voelt zich gebonden met de gemaakte studiekeuze
Wat zijn in deze situatie mogelijke persoonsgebonden verklaringen?
Disfunctionele mythe: de leerling is van mening dat er slechts één welbepaalde studierichting bij hem past en fixeert zich daarop.
De leerling kan zichzelf heel goed inschatten (= goede zelfkennis). Hij weet goed welke studierichting bij hem past en is daarvan overtuigd.
De leerling heeft een duidelijk toekomstperspectief en weet welk beroep hij wil uitoefenen. De leerling heeft de studierichting gevonden die hem erop voorbereid.
Loopbaancompetentie. De leerling vindt zichzelf vaardig en competent genoeg om zijn studiekeuzeproces aan te pakken en een goede studierichting te kiezen die goed bij hem past.
De leerling heeft veel geëxploreerd en is nog steeds onzeker over de gemaakte studiekeuze.
Wat zijn in deze situatie mogelijke persoonsgebonden verklaringen?
(Faal)angst. De leerling blijft twijfelen over de gemaakte studierichting. Hij is bang dat hij een verkeerde studierichting gekozen heeft, waaraan hij niet zal kunnen voldoen. Daardoor lukt het hem niet om zich ermee te identificeren en zich te binden.
Perfectionisme. De leerling legt de lat voor zichzelf erg hoog en is kritisch ingesteld. Hij heeft het aanvoelen dat de gemaakte studiekeuze onvoldoende voldoet aan zijn eisen.
Disfunctionele mythe. De leerling denkt dat een specifieke studierichting ervoor zal zorgen dat al z’n verwachtingen en wensen vervuld zullen worden. Indien dit niet het geval is, zal de leerling niet in staat zijn om zich te identificeren met die studierichting.
De leerling heeft weinig geëxploreerd en is onzeker over de gemaakte studiekeuze.
In deze situatie is het van belang om de leerling ertoe aan te zetten om de keuzetaak ‘exploratie van zichzelf en exploratie van de omgeving’ in de breedte en diepte op te nemen.
De persoonsgebonden verklaringen van het niet-exploreren zijn dezelfde die we voorheen (zie type hypothesen exploratie van zichzelf en exploratie van de omgeving) reeds beschreven:
De leerling legt algemeen weinig interesse of nieuwsgierigheid aan de dag om nieuwe zaken te ontdekken. Daardoor doet het zich voor dat de leerling weinig zin heeft om over zichzelf of zijn omgeving na te denken.
De leerling heeft een laag effectiviteitsgevoel (= het geloof in de eigen capaciteiten om een bepaald gedrag te realiseren), gelinkt aan z’n zelfwaardegevoel. Indien de leerling zichzelf minder competent acht voor een bepaalde activiteit, dan zal er ook minder interesse zijn voor die activiteit.
De leerling heeft weinig zicht op mogelijke relevante informatiebronnen die hem input kunnen geven bij de beeldvorming van zichzelf. Het is goed mogelijk dat de leerling niet goed weet bij wie hij hiervoor terecht kan, dat je hiervoor bij meerdere personen terecht kan en je de relevantie of kwaliteit van deze bronnen kritisch kan bevragen (in hoeverre geeft deze bron betrouwbare informatie over wie ik ben als leerling en als persoon?).
Als de leerling onbetrouwbare of eenzijdige informatie krijgt vanuit zijn omgeving, dan kan dat leiden tot incorrecte of onvolledige zelfkennis. Door weinig succeservaringen op schools vlak of systematische negatieve feedback is het enerzijds mogelijk dat de leerling zichzelf te laag inschat en enkel negatieve informatie over zichzelf opneemt. Anderzijds kan de leerling ook enkel positieve informatie opnemen en zichzelf daardoor te hoog inschatten.
Het is ook mogelijk dat de leerling over weinig vaardigheden beschikt om zichzelf in te schatten ( = weinig zelfkennis) en niet weet hoe hij dit moet aanpakken.
De leerling ontwikkelt onvoldoende loopbaancompetentie. Loopbaancompetentie houdt in dat de leerling competenties moet ontwikkelen om om te gaan met loopbaanveranderingen en dat hij die zelf mee vorm geeft. De leerling loopt niet vast op onvoorziene wendingen, maar hij zoekt aansluiting met nieuwe situaties en past zich daaraan aan. Is dat niet het geval, dan voelt de leerling zich niet competent genoeg om het studiekeuzeproces aan te pakken en zelf vorm te geven.
Disfunctionele mythe. De leerling houdt zich de mythe voor dat er maar één studierichting bij hem past. Daar fixeert hij zich op en kijkt of denkt daardoor niet meer breder naar of over zichzelf.
De leerling heeft veel geëxploreerd en voelt zich gebonden met de gemaakte studiekeuze.
Dit is het meest ideale scenario. De leerling kan met een goed gevoel en met zelfvertrouwen starten in zijn studierichting.
Mogelijke omgevingsfactoren die een verklaring kunnen bieden zijn voor het feit dat de leerling zich niet gebonden voelt met de gemaakte studierichting kunnen zijn:
Fixatie op rolmodellen. Het is mogelijk dat de leerling zich heel sterk laat leiden door wat zijn broer/zus studeerde of door de studierichting die zijn vriend(in) kiest. Hij kiest daardoor een bepaalde richting die eigenlijk niet zo aansluit bij zijn persoon.
Gebrek aan erkenning en steun. De leerling voelt zich niet gesteund door zijn omgeving bij de gemaakte studiekeuze. Zijn omgeving reageert onverschillig of volgt en vertrouwt de leerling niet in zijn keuze. Hierdoor is het voor de leerling moeilijk om zich aan zijn keuze te binden.
Financiële drempels en/of andere praktische drempels. Financiële aspecten kunnen het realiseren van de studiekeuze, die de voorkeur wegdraagt, bemoeilijken of onmogelijk maken. Hierdoor moet de leerling terugvallen op een tweede keuze, wat het bindingsproces kan verzwakken. Ook andere hindernissen kunnen in de weg staan, zoals de grote afstand naar de nieuwe school, op internaat moeten gaan, met de trein naar school gaan, fysieke beperkingen, enz.