Hypothese 1 - Motivatieprobleem

OLB & HGD > Strategiefase > Hypothesen 'Motivatie' > Hypothese 1 - Motivatieprobleem

Wat

Motivationele problemen bij leerlingen kunnen betrekking hebben op leeractiviteiten, maar ook op studiekeuzeactiviteiten.

Het is belangrijk om zowel aandacht te hebben voor de kwaliteit ( = soort motivatie) als de kwantiteit ( = aanwezigheid of gebrek) van motivatie. De kwaliteit van motivatie kunnen we het best omschrijven aan de hand van de werkwoorden ‘willen’ en ‘moeten’ of via de respectievelijke termen ‘autonome motivatie’ en ‘gecontroleerde motivatie’. De term ‘amotivatie’ verwijst naar een gebrek aan motivatie, dus naar de kwantiteit van de motivatie.

Autonome motivatie

Autonoom gemotiveerde leerlingen willen uit zichzelf inspanningen leveren om leeractiviteiten en studiekeuzeactiviteiten aan te pakken.
We onderscheiden hierbij 2 motivatietypes:
1) Intrinsieke motivatie = leerlingen zetten zich in voor school omdat ze dat boeiend, uitdagend vinden en er plezier aan beleven.
2) Geïdentificeerde regulatie = leerlingen zetten zich in voor school omdat ze dat zelf belangrijk en betekenisvol vinden. Dat houdt niet noodzakelijk in dat ze het ook interessant vinden, maar ze beseffen dat dit zinvol kan zijn voor hun toekomst.

Bij hoge autonome motivatie zit de wil om te studeren en studiekeuzeactiviteiten aan te pakken goed. Bij lage autonome motivatie daarentegen is die wil er slechts in beperkte mate.

Gecontroleerde motivatie

Bij gecontroleerde motivatie hebben leerlingen het gevoel dat ze ‘moeten’ studeren. Ze pakken hun leeractiviteiten en studiekeuzeactiviteiten aan omdat ze zich verplicht voelen.
We onderscheiden hierbij 2 motivatietypes:
1) Geïntrojecteerde regulatie (interne druk) = leerlingen stellen handelingen om zich niet schuldig te voelen of om gevoelens van schaamte en angst te vermijden of te ontwijken. Ze zetten zichzelf onder druk.
2) Externe druk = leerlingen stellen handelingen om aan de verwachtingen van ouders, vrienden of leerkrachten te voldoen. Deze manier van handelen gaat vaak gepaard met beloningen en straf, waardoor inspanningen feitelijk van buitenaf gestuurd worden.

Bij hoge gecontroleerde motivatie zal de leerling veel interne en/of externe druk voelen. Een belangrijk punt in de OLB-begeleiding is het nagaan of deze druk realiteit is, dan wel of de leerling de druk voor zichzelf oplegt.
Bij lage gecontroleerde motivatie zal de leerling de interne en/of externe druk slechts in beperkte mate voelen.

Amotivatie

Amotivatie verwijst naar een gebrek aan motivatie.
We onderscheiden 4 vormen van amotivatie:

1) Low values beliefs / ‘nutteloosheid’ = leerlingen hebben geloof in de eigen vaardigheden, maar vinden het zinloos om inspanningen te leveren. Ze hebben een lage waardering voor schoolwerk. Daarnaast gaat het ook over leerlingen die er niet in geloven om een gewenste uitkomst te bereiken. Deze leerlingen kunnen inspanningen leveren, maar behalen toch steeds zwakke resultaten.
2) Low ability beliefs / ‘hulpeloosheid’ = leerlingen mankeren het geloof in eigen kunnen om een leeractiviteit of studiekeuzeactiviteit aan te pakken. Ze achten zichzelf niet bekwaam om dit te doen ( = lage effectiviteitsverwachting).
3) Low effort beliefs / ‘futloosheid’ = leerlingen leveren geen of weinig inspanningen om de leeractiviteit of studiekeuzeactiviteit aan te pakken. Ze kunnen het niet opbrengen of ze hebben de energie niet.
4) Oppositioneel verzet = leerlingen zetten zich af tegen verwachtingen en handelen vanuit druk of wrok.

Algemene hypothese

Voor deze 8 verschillende motivatietypes stellen we één algemene hypothese voorop:

De leerling ondervindt motivationele problemen waardoor de kwaliteit of de kwantiteit van motivatie ontbreken om leeractiviteiten en studiekeuzeactiviteiten aan te pakken.

Onderzoeksvraag

'Ondervindt de leerling motivationele problemen en, indien dat het geval is, welke factoren veroorzaken die ?'

Indicaties vanuit de intakefase

Lage autonome motivatie:

  • Bepaalde vakken vind ik saai / niet interessant.

  • Ik ondervind geen plezier tijdens het studeren.

  • Ik vind geen goede methode om te studeren of voor mijn schooltaken.

  • Ik verwerk de leerstof eerder oppervlakkig.

  • De leerkrachten voor bepaalde vakken liggen me totaal niet.

  • Ik weet niet waarom we bepaalde leerstof moeten leren.

  • Bepaalde vakken zijn zinloos om te leren, want ik heb de leerinhouden ervan niet nodig in de toekomst voor verdere studies.

-> Lage autonome motivatie heeft weerslag op het studiekeuzeproces. De leerling ervaart weinig nut, vindt het niet zinvol om het studiekeuzeproces aan te pakken en ziet weinig perspectief.

Gecontroleerde motivatie:

  • Ik zet me in om de leerkracht een plezier te doen.

  • Ik studeer veel omdat ik me schuldig voel als ik het niet zou doen.

  • Ik studeer veel om niet de laatste van de klas te zijn.

  • Ik doe veel inspanningen voor school om te tonen dat ik een voorbeeldige leerling ben.

  • Ik kies voor studierichting X om mijn ouders niet te ontgoochelen, ook al wil ik liever iets anders kiezen.

  • Ik kies voor studierichting X omdat ik het beste uit mezelf hoor te halen.

  • Ik span me in om studierichtingen te verkennen omdat men dat verwacht van mij.

-> Een hoge mate van gecontroleerde motivatie zorgt ervoor dat de leerling zich verplicht voelt om zijn studiekeuzeproces aan te pakken. De motivatie is extrinsiek van aard.

Amotivatie:

  • Het maakt niet uit of ik studeer, ik haal altijd slechte resultaten.

  • Ik studeer niet omdat dit een te grote inspanning vraagt voor mij.

  • Ik zie er het nut niet van in om te studeren.

  • Ik verveel me op school.

  • Ik voel me niet actief betrokken bij het klasgebeuren.

  • Op toetsen ervaar ik vaak angst waardoor ik vragen minder goed kan beantwoorden.

  • Ik doe geen inspanning voor school omdat ik niet over de juiste studiemethode beschik.

  • Ik heb er genoeg van dat ik voortdurend moet tonen wat ik kan.

  • Anderen bemoeien zich te veel met wat ik al of niet doe voor school.

  • Ik ben in niets goed.

  • Ik heb geen zin om na te denken over een studierichting voor volgend jaar.

  • Ik zie er het nut niet van in om in gesprek te gaan met mijn leerkracht over mijn talenten en interesses.

  • Ik weet niet waar ik informatie moet zoeken over studierichtingen.

  • Ik zou niet weten hoe ik een studierichting moet kiezen die aansluit bij mij als persoon.

  • Thuis wordt er weinig over school gepraat.

-> Amotivatie heeft een grote weerslag op het studiekeuzeproces. De leerling voelt zich niet competent en schat zichzelf laag in om dit op te pakken.

Welke vragenlijsten afnemen ?

Hieronder staan de OLB-vragenlijsten die je kan afnemen bij een hypothese en onderzoeksvraag die in de richting gaan van een motivatieprobleem. Welke vragenlijst(en) je bij de leerling afneemt, zal afhangen van de informatie uit de intake. Onderstaande doelomschrijvingen kan je koppelen aan bepaalde intakegegevens. De keuze voor een of meerdere van onderstaande vragenlijsten kan je ook samen met de leerling bespreken.

  • Waarom leer je ? - Zelfregulatie - leren en motivatie
    o Doel: met de vragenlijst kunnen we een motivatieprofiel opmaken en motivationele dynamieken doorheen de schoolloopbaan ontleden. Motivatie is een belangrijke voorspeller voor een geschikte studierichting, zelfregulerend leren en schoolresultaten.

  • Je houding tegenover jezelf - Perfectionisme
    o Doel: met de vragenlijst kunnen we nagaan in hoeverre prestatiegericht en zelfkritisch perfectionisme een oorzaak zijn van gebrekkige motivatie. Erg kritisch zijn tegenover zichzelf hangt vaak samen met een laag zelfbeeld, zwakke schoolresultaten, enz. wat resulteert in een gebrek aan motivatie.

  • Leergewoontes - Zelfregulerend leren
    o Doel: met de vragenlijst kunnen we nagaan in hoeverre motivationele problemen geassocieerd worden met een gebrek aan diepgaande leer- en motivatiestrategieën.

  • Mijn ouders en ik - Ouderbetrokkenheid
    o Doel: de vragenlijst meet in hoeverre ouders betrokken zijn op het schoolse gebeuren. Ouders met een controlerende opvoedingsstijl leggen vaak druk om te presteren op school. Dit kan er mogelijks voor zorgen dat leerlingen gedemotiveerd geraken om te leren en het studiekeuzeproces aan te pakken.

  • Mijn leerkrachten - Relatie leerkracht en leerkrachtstijl
    o Doel: de vragenlijst meet de affectieve kwaliteit van de relaties tussen leerkrachten en leerlingen. Leerkrachten die autonomie ondersteunend te werk gaan, nemen het perspectief in van de leerlingen in het maken van studiekeuzes. Een veilige band met de leerkracht draagt bij tot een hogere kwaliteit van studiemotivatie.

  • Hoe zie je jezelf ? Academisch zelfconcept
    o Doel: met de vragenlijst kunnen we het schools welbevinden in kaart brengen en de relatie leggen tussen zelfbeeld en studiekeuze. De vragenlijst peilt naar hoe de leerling zichzelf beoordeelt op schools vlak. Leerlingen die een laag schools zelfbeeld hebben, schatten hun vaardigheden lager in om leeractiviteiten en studiekeuze activiteiten aan te pakken. Dit kan ook geassocieerd worden met amotivatie.

  • Ik op school - Schoolse betrokkenheid
    o Doel: met de vragenlijst kunnen we de mate van gedragsmatige en emotionele betrokkenheid in kaart brengen en een verklaring zoeken voor een gebrek hieraan. We onderzoeken er de relatie tussen betrokkenheid en amotivatie.

  • Studeren en toetsen - Studieorganisatie vaardigheden
    o Doel: deze vragenlijst meet de mate waarin leerlingen uitstelgedrag vertonen tijdens het studeren of angst ontwikkelen tijdens toetsen en examens. Uitstelgedrag en een gebrek aan motivatie kunnen aan elkaar gelinkt zijn. Zwakke examens afleggen door angst en/of uitstelgedrag om te studeren zorgt voor zwakke schoolresultaten, wat resulteert in een lagere motivatie.