OLB & HGD > Begeleidingsfase > Specifiek deel > Faalangst en perfectionisme
In het ‘Algemeen deel’ komen we faalangst en perfectionisme frequent tegen als mogelijke verklaring voor diverse studiekeuzeproblemen.
We geven een aantal voorbeelden van problemen waarvoor we in deel 1 een aanpak ontwikkelden en waarin faalangst en perfectionisme een rol kunnen spelen:
De begeleiding van faalangst en perfectionisme, als belemmerende factoren in het studiekeuzeproces van een leerling, kan tegemoetkomen aan heel wat begeleidingsdoelen en ondersteuningsbehoeften.
Begeleidingsdoelen, die in het deel ‘Integratie-en aanbevelingsfase’ opgelijst werden en die we in de begeleiding van faalangstproblemen nastreven, zijn o.a.:
het gevoel van erkenning, competentie en zelfvertrouwen versterken;
feedback krijgen waarbij succeservaringen en inzet toegeschreven worden aan zichzelf;
zichzelf niet onder druk zetten om te presteren op school;
het intern kompas versterken zodat de leerling de druk vanuit zijn omgeving naast zich neer kan leggen.
Specifieke onderwijsbehoeften die er aan de basis van liggen zijn onder meer: nood hebben aan …
een persoon die de angst voor veranderingen, de toekomst, een foute keuze te maken, enz. bespreekbaar maakt en zo probeert weg te nemen;
een leerkracht die leert dat fouten maken mag en dit bespreekt;
het bespreekbaar maken in de omgeving van de angst, het perfectionisme, het laag zelfbeeld;
een ouder die begrip en vertrouwen toont en bij wie de leerling terecht kan met vragen en twijfels.
Faalangst is angst om te mislukken in een prestatiesituatie. Het gaat om een situatie die als belangrijk wordt ervaren en waarvan men inschat dat men kan “mislukken”. Een studiekeuzesituatie kan in het aanvoelen en in het denken van faalangstige leerlingen hieraan beantwoorden: “Mijn toekomst hangt van deze keuze af. En ik kan een verkeerde keuze maken!”. Faalangst kenmerkt zich door een manier van denken en handelen en brengt onaangename gevoelens van spanning, onrust en bedreiging met zich mee. Faalangst is evenwel geen synoniem voor stress, zoals bijv. de keuzestress die een leerling kan ervaren doordat hij tussen een veelheid aan studierichtingen kan kiezen. Faalangst is een intens, hardnekkig en langdurig probleem dat gepaard gaat met negatief denken. Dat kan zich uiten in veel piekeren, zichzelf of situaties negatief inschatten, mogelijke gevolgen overschatten, zich machteloos wanen, verkeerde attributies maken … Typische faalangstgedachten zijn irrationeel, voorbarig, zwart-wit of sterk voorspellend: “Ik kan dat niet, ik ben daar niet goed in.”, “Anderen lukt dat veel beter.”, “Dat is ongelooflijk moeilijk.”, “Ik haal dat niet in die tijd.”.
Als gevolg van deze manier van denken probeert een faalangstige leerling “angstvallig” geen fouten te maken en alles onder controle te houden. Dat leidt tot perfectionistisch gedrag . Hij wil als het ware de ervaren angst reduceren door de situatie te controleren. Andere leerlingen met faalangst zullen daarentegen vermijdingsgedrag angst te verminderen door de situatie te ontvluchten.
Faalangst is te verklaren vanuit een combinatie van twee factoren: temperament en leerprocessen.
Die leerprocessen kunnen zich o.a. doorheen de opvoeding en het onderwijs ontwikkelen. Zo leert een leerling welke ‘belangrijke momenten’ er op school zijn: een toets, uitleg over moeilijke leerstof, een optreden tijdens het schoolfeest… Die momenten krijgen voor faalangstige leerlingen een specifieke betekenis, vaak vanuit de focus ‘lukken of mislukken’. Op slagen of niet slagen krijg je immers openlijk reacties van ouders, leerkrachten of medeleerlingen.
Dat proces kan zich ook afspelen bij studiekeuzemomenten. Het is een belangrijk moment waarvoor je je moet inzetten, en waar je al dan niet goed kan in slagen. Het bepaalt mee je toekomst op school. Een studiekeuze is tevens een moment waarin het zelfbeeld van de leerling sterk bevraagd wordt. Hierin voelen veel faalangstige leerlingen zich onzeker.
Faalangstige leerlingen kunnen zich vlug hulpeloos opstellen. Hun omgeving moet het vaak voor hen oplossen. Ze doen dan sterk een appel op hun ouders, hun leerkrachten of een begeleider om de keuze mee te (helpen) maken. Dikwijls hebben ze ook scherpe “voelhoorntjes” voor de verwachtingen van hun omgeving. Feedback, opmerkingen, mimiek ... interpreteren ze in termen van: “Je moet het goed doen!”, maar ook: “Je doet het niet goed.”
Het denken van een faalangstige leerling bevat veel “moetens”. Die moetens willen we laten evolueren in willen, uitproberen, ontdekken, … “Ik moet slagen” wordt dan “Ik wil slagen, ik probeer om te slagen, ik ga na op welke manier ik kan slagen”. We willen de leerling uit de druk van zijn ‘gecontroleerde motivatie’ halen en naar zijn ‘autonome motivatie’ brengen.
Dat doen we door met enkele concrete dominante gedachten van de leerling aan de slag te gaan. Een overtuiging als “Ik moet de juiste studiekeuze maken, want anders …” helpen we met de leerling doordenken: “… is m’n toekomst om zeep?”, “… zal ik zeker niet slagen?”, “… zal ik er enorm spijt van hebben?” We laten de leerling zijn antwoorden (en angsten) kritisch analyseren aan de hand van een aantal vragen. “Hoe weet jij dat?”, “Hoe anders kan het verlopen dan hoe jij het nu voorspelt?”, “En mocht dat dan toch zo uitkomen, wat dan?”. We laten hem zijn antwoorden door- en omdenken: “Hoe erg is dat dan echt? Zo erg dat je het nooit meer te boven komt?”, “Hoe zal je die situatie op dat moment voor jezelf verklaren: als pech, of als iets waar je schuld aan hebt, als iets dat je niet kan?”, “En welke mogelijke oplossingen zijn er in die situatie?”.
We brengen de leerling een aantal helpende vragen bij:
“Wat is jouw doel bij het maken van je studiekeuze?”,
“Wat kan je helpen om dat doel te realiseren?”,
“Hoe ging je te werk bij keuzes waarvan je vindt dat dit goede keuzes waren?”…
We willen de leerling een haalbaar en concreet traject helpen uitstippelen om stap voor stap – met af en toe ook wel eens een stap terug – een studiekeuze te maken die hem past.
Op die manier willen we de leerling meer genuanceerd en vanuit (zelf)vertrouwen leren denken over zichzelf en zijn studiekeuze. We willen hem afhelpen van de idee dat er slechts 1 perfecte studiekeuze voor hem bestaat.
Een leerling met faalangst ziet af door de druk die hij zichzelf oplegt en de angst die hij daadwerkelijk ervaart. Hij ervaart frequent spanning, ontwikkelt psychosomatische klachten en voelt zich niet goed in z’n vel. Met ademhalingstechnieken en relaxatieoefeningen kunnen we de leerling de lichamelijke spanning meer onder controle leren krijgen.
Dat kan bijvoorbeeld door het gericht laten opspannen en ontspannen van een aantal spiergroepen. Tijdens deze oefeningen sluit de leerling de ogen, richt hij zijn aandacht op een spiergroep (vb. de gezichtspieren), spant deze spiergroep op en houdt die spanning gedurende een aantal seconden aan, laat de spiergroep los en richt zijn aandacht naar het gevoel van ontspanning die hij nu in de spiergroep voelt. Met deze oefening ervaart hij duidelijk het verschil tussen spanning en ontspanning. Met wat oefenen en trainen kan de leerling die ontspanning ook oproepen op momenten van spanning, wat het uiteindelijke doel is van relaxatie. Het doet hem minder afzien van momenten die hem angstig en gespannen maken, doordat hij weet hoe hij zichzelf tot rust kan brengen.
Gevoelens van faalangst bij het maken van een studiekeuze kunnen we ook helpen reduceren door efficiënt keuzegedrag aan te leren. De kennis over hoe je als leerling een studiekeuzetraject tot een goed einde kan brengen, kan de onzekerheid en angst hieromtrent helpen wegnemen. .
Belangrijk hierbij is om de uitleg over de verschillende studiekeuzetaken op een directe manier te linken aan de concrete keuzesituatie van de leerling. Die koppeling kunnen we maken met behulp van enkele vragen:
“Je hoorde me vertellen op welke manier je interessante keuzemogelijkheden voor jezelf kunt uittekenen en onderzoeken. Herken je dat?”
“Welke vragen vind jij belangrijk om te stellen aan jezelf om te kunnen nagaan welke opleidingen bij jou kunnen passen?”
“Als je blijft twijfelen tussen een aantal keuzes, dan kan het interessant zijn om die punt per punt met elkaar vergelijken en na te gaan welke richting het best scoort. Passen we dat eens toe op jouw keuzemogelijkheden?”
Naast het bespreken en concretiseren van efficiënt keuzegedrag, kan het ook zinvol zijn om een aantal vaardigheden in te oefenen (vb. via simulaties of rollenspel) en te laten uitproberen. Als de leerling zich keuzevaardiger voelt, kan dat de (faal)angst om tot een goede keuze te komen sterk verminderen.