Hypothese 3 - Exploratie van de omgeving

OLB & HGD > Strategiefase > Hypothesen 'Studiekeuzetaken' > Hypothese 3 - Exploratie van de omgeving (diep/breed)

Wat

Exploratie van de omgeving in de breedte of ‘horizonverruiming’ betekent dat de leerling zoekt naar algemene informatie over de verschillende studierichtingen en opleidingsmogelijkheden die bestaan.

Exploratie van de omgeving in de diepte betekent dat de leerling gedetailleerde informatie opzoekt over een beperkt aantal studierichtingen die hem interesseren.


Algemene hypothese

De leerling exploreert mogelijke studierichtingen niet breed en diepgaand genoeg waardoor hij onvoldoende nadenkt over welke studierichting(en) aansluiten bij z’n eigen persoon.

Onderzoeksvraag

Wat maakt dat de leerling er niet toe komt om verschillende relevante studierichtingen voldoende breed en diep te onderzoeken ?

Indicaties vanuit de intakefase

  • Ik weet niet welke studierichtingen ik volgend jaar kan kiezen.

  • Ik weet niet welke vakken ik zal krijgen volgend jaar.

  • Ik heb nog met niemand gesproken over bepaalde studierichtingen.

  • Met mijn ouders spreek ik weinig over schoolse zaken.

  • Ik weet niet waar ik betrouwbare informatie kan opzoeken.

Verklarende factoren

Het is belangrijk dat de leerling eerst voldoende breed kijkt om daarna in de diepte te kunnen focussen op een beperkt aantal studierichtingen.
Het is enerzijds mogelijk dat de leerling zich te breed en oppervlakkig informeert en daardoor niet diepgaand exploreert. Anderzijds is het ook mogelijk dat de leerling zich focust op een beperkt aantal studierichtingen en daardoor onvoldoende in de breedte kijkt naar andere studiemogelijkheden. Hieronder worden 3 mogelijke scenario’s uitgewerkt.

De leerling exploreert onvoldoende in de breedte en in de diepte

Wat zijn mogelijke persoonsgebonden verklaringen?

  • Het is mogelijk dat de leerling zich niet verantwoordelijk voelt om de eigen schoolloopbaan vorm te geven en daarin het voortouw niet neemt. Hij ontwikkelt onvoldoende loopbaancompetentie. Loopbaancompetentie houdt in dat de leerling competenties moet ontwikkelen om om te gaan met loopbaanveranderingen en dat hij die zelf mee vorm geeft. De leerling loopt niet vast op onvoorziene wendingen, maar hij zoekt aansluiting met nieuwe situaties en past zich daaraan aan. Is dat niet het geval, dan voelt de leerling zich niet competent of vaardig genoeg om het studiekeuzeproces aan te pakken en zelf vorm te geven. De leerling is zich niet bewust van hoe de huidige schoolloopbaan gerelateerd is aan verleden en toekomst.

  • De leerling legt maar weinig interesse of nieuwsgierigheid aan de dag om nieuwe zaken te ontdekken. Daardoor is het mogelijk dat hij weinig zin heeft om verschillende studierichtingen te exploreren.

  • Beperkt zelfwaardegevoel (= de waarde die iemand zichzelf toekent). Kritiek van anderen over prestaties of weinig (studie)succes ervaren verhogen het risico op een minderwaardig gevoel over zichzelf. De leerling kan in dat geval geneigd zijn om vooral aan de verwachtingen van anderen te voldoen, waardoor hij niet zelf actief het exploratieproces in handen neemt.

  • De leerling is onvoldoende emotioneel betrokken bij het schools gebeuren. Hij heeft weinig interesse in schoolse zaken en neemt daardoor een passieve houding aan in deze exploratiefase.

  • Weinig zicht op relevante informatiebronnen: Het is mogelijk dat de leerling niet goed weet waar, bij wie of hoe hij betrouwbare en objectieve informatie kan vinden.

Mogelijke omgevingsfactoren die een verklaring kunnen bieden zijn:

  • Gebrek aan informatiebronnen. Het is mogelijk dat de leerling weinig info over opleidingsmogelijkheden aangereikt krijgt van leerkrachten, vrienden, studenten, ouders, enz.

  • Ouders, leerkrachten of anderen zijn zelf weinig betrokken op het schools gebeuren en/of op het studiekeuzeproces. De leerling wordt daardoor weinig gestimuleerd om zelf verschillende studierichtingen te exploreren in de breedte of diepte.

De leerling exploreert enkel in de breedte, maar niet in de diepte

Wat zijn mogelijke persoonsgebonden verklaringen?

  • Beperkte kwalitatieve verwerking. De leerling slaagt er niet in om de informatie, die hij krijgt, te ordenen en te verwerken. Hij interpreteert de informatie niet juist of onvolledig. De leerling slaagt er bijv. ook niet in om verschillende keuze-alternatieven te vergelijken met elkaar. Als gevolg hiervan komt de leerling er niet toe om de informatie in de diepte te verkennen en te verwerken.

  • Intern conflict. De leerling heeft een voorkeur voor een bepaalde studierichting, maar beseft dat die richting wel eens te moeilijk zou kunnen zijn of dat hij hiervoor van school zou moeten veranderen (wat hij eigenlijk niet wil). Dergelijke interne conflicten kunnen ervoor zorgen dat de leerling een bepaalde studierichting niet dieper zal verkennen.

Mogelijke omgevingsfactoren die een verklaring kunnen bieden zijn:

  • Ontbrekende rolmodellen. Het is mogelijk dat er in de dichte omgeving van de leerling bijv. niemand verder studeert na het secundair onderwijs of niemand bijv. wetenschappen heeft gestudeerd. De leerling zal daardoor de studierichting wetenschappen niet dieper verkennen en zal studierichtingen, die mogelijks relevant zijn, enkel breed of oppervlakkig verkennen.

  • Extern conflict. Dat kan zich voordoen wanneer de ene persoon de leerling zegt dat hij een bepaalde studierichting niet aankan, maar een andere persoon vindt dat zeker wel. Dit extern conflict kan er mogelijks voor zorgen dat de leerling deze studierichting niet in de diepte zal exploreren. Het kan zich ook voordoen dat de leerling een voorkeur heeft voor een bepaalde studierichting, maar dat z’n ouders hiermee niet akkoord gaan. Hierdoor verkent hij deze studierichting niet verder.

De leerling exploreert enkel in de diepte, maar niet in de breedte

Wat zijn mogelijke persoonsgebonden verklaringen?

  • Disfunctionele mythe. De leerling houdt zich de mythe voor dat er maar één studierichting is die echt bij hem past. Daardoor fixeert hij zich op die ene richting en verkent hij geen andere meer.

Een andere disfunctionele mythe bestaat erin dat de leerling er van uitgaat dat één bepaalde studierichting al z’n wensen kan vervullen, of dat alle persoonlijke problemen door de keuze voor die studierichting opgelost kunnen worden. Hij fixeert zich op die studierichting.

  • Beperkte focus op betrouwbare of relevante informatiebronnen. De leerling hecht heel veel waarde aan één subjectieve informatiebron. Zo kan het voorkomen dat de leerling enkel belang hecht aan de mening van zijn vriend(in) omdat ze een goede band hebben, terwijl de mening van de ouders genegeerd wordt door de slechte relatie. De leerling laat zich dus leiden door de mening van één iemand en stopt daardoor het breder exploreren van z’n studiemogelijkheden.

Mogelijke omgevingsfactoren die een verklaring kunnen bieden zijn:

  • Fixatie op rolmodellen. De leerling kan zich bijv. sterk laten leiden door wat z’n broer of zus studeert of door de studierichting waarvoor z’n vriend(in) kiest. Daardoor exploreert hij onvoldoende verder in de breedte.

  • Extern conflict. De leerling denkt bijv. dat hij zowel hogeschool als universiteit aankan. Iemand uit zijn omgeving geeft aan dat universiteit te moeilijk is. Dit kan tot gevolg hebben dat hij zich enkel nog focust op een opleiding aan een hogeschool en dus niet meer breder gaat exploreren in de richting van een universitaire studie.