Roeping

(Johannes 6, 1-15)

Vijf broden, twee vissen. Eten voor iedereen.

Lachen alom. Niemand gelooft haar verhaal

waarom zij zo laat, zo blozend haar wangen,

waarom zij zo rilt in de roes van zijn woorden.

Dat dit geen uur is voor huwbare meisjes en

wat zij daar deed tussen vijfduizend mannen,

of dit misschien de nieuwste minnaar zal zijn,

een profeet, dit huis heeft leugengeesten genoeg.

Brood voor tweehonderd tienlingen gekocht.

Het is niet waar. Zij zag het met eigen ogen:

hoe hij het brak, hoe hij haar aankeek en zei:

doe dit altijd opnieuw en denk dan aan mij.

(genomineerd voor de Basiel De Craene- prijs 1995)

(eervolle vermelding in de Laurent Middendorp-Poezieprijs 1995)

(genomineerd voor de Pipistrellus Pipistrellus Poëzieprijs 1995)

Opgenomen in: “Niet te stelpen licht. Nieuwe religieuze poëzie.”, Davidsfonds/Clauwaert, Leuven, 1996

Opgenomen in: “Het evangelie volgens dichters. Bloemlezing uit de Nederlandstalige poëzie.”, Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam, 1999