Inrichting 1

Ze weet nog wie ik ben. Ze plaatst me precies.

Dat het zo lang moest duren voor je kwam.

Gisteren was hij er weer, zegt ze, die man met

het mes. Ze kijkt door me heen. Ze droomt

duizend levens en duizend angsten sterft ze.

Misschien als ik haar aanraak, als ik mijn

hand leg op haar bevende vingers,

springen haar gedachten weer in het gelid

als omgevallen kegels op een kegelbaan.

En 's nachts rammelt hij aan de ramen,

komt te paard aangereden door de lange

gangen. Ja, zeg ik maar, roep haastig

de zuster, sla de deur in het slot, heradem.

(1e prijs Internationale Ambrozijnwedstrijd voor Poëzie 1993)

© mark naessens