Zeiltocht

Ze was al aan boord toen ik er aankwam, sporttas, nagelnieuwe bootschoenen, geen zeebenen, mijn eerste zeiltocht. Vanuit de kajuitingang gaf ze mij een stevige hand. Marie- Jo, zeg maar Jo. Zwart, kort geknipt haar dat in pieken samengeklit alle kanten opschoot. Toen ze naar buiten kwam ging de boot schommelen. Ik wankelde, tuimelde haast over de reling. Ze greep me bliksemsnel bij de arm.

Ons eerste fysieke contact.

Beeldend mooi als de Marie-Jo van de reklame was ze niet, maar toch. Haar lach, haar buitengewoon witte tanden maakten veel goed. Vooral dat guitige in aan haar ogen. Ook liep ze behoorlijker gekleed. Een witte trui met dwarse strepen, als een matroos. Ik schatte haar een goede dertig, hoogstens vierendertig.

De twee andere opstappers komen wat later, vertelde ze. Koffie? Een biertje?

Zoals ze met die beker de trap op kwam zonder morsen. De boot begon weer te wiebelen.

Of het de eerste keer was? Ja, dat had ze wel dadelijk gemerkt, eigenlijk. Of ik mijn spullen binnen wilde leggen? Ze toonde mij waar de voorpiek was. De anderen zouden in de kajuit slapen. Ik keek rond. De tafel klapt naar beneden, verduidelijkte ze, en die twee kussens zo. En daar slaap ik. Ze wees me een smal, donker hol dat vermoedelijk onder de kuipbank doorliep.

Het deinen van de boot kondigde volk aan. Een koppel van middelbare leeftijd stapte aan boord. Ze begroette hen als oude vrienden. Later bleek dat ze ook neofieten waren in de zeilerij, net als ik.

Hier, tegen de zeeziekte. We kregen elk een pilletje toegestopt. Anders heb je er niets aan. Jo, de moederlijke, dacht aan alles, of beter, dacht vooruit aan alles, als een schaker.

Omhoogkijkend: de wind zit goed om richting Nederland te varen. In drie dagen van Nieuwpoort naar het Veerse Meer en terug, dat moet lukken bij dit weer.

Ik had geen enkele reden om aan haar plannen te twijfelen. Vanaf de eerste minuut voelde ik mij veilig bij haar.

Rustig, met de vanzelfsprekendheid van een fietser, motorde ze achterwaarts de box uit. Nog in de havengeul duwde ze mij de helmstok in handen. Zo naar bakboord sturen - dat bleek links te zijn - en zo naar stuurboord. Ze hield mijn hand vast en samen deden we het nog eens voor. De boot zwalpte als een dronkaard.

Op zee klauterde ze langs de reling naar voor om de zeilen te hijsen. Hemel, dat ze niet valt. Het grootzeil, dan het voorzeil, met kalme, routineuze bewegingen. De boeg danste op en neer in de golven. Jo danste mee. Een circusartiste rechtstaande op de rug van een galopperend paard. Angstzweet brak mij uit. De boot ging vervaarlijk overhellen. Ik hield mij krampachtig vast aan de helmstok.

Mooi koers gehouden Mark, zei ze toen ze weer naast me zat. Ik groeide, ontspande. Ze schakelde de motor uit. Een weldadige stilte viel over mij heen. Alleen het klotsen van het water, een zeil dat klapperde. Ze stelde het bij met enkele forse draaien aan een zwengel.

Wat een souplesse, wat een meesterschap. Elegantie ook, in haar blauwe jeans. Daarboven een streep blote rug. Het was zonnig weer, maar op zee niet warm genoeg om in bikini te zitten. Daar zou ze ook goed toegerust voor zijn.

Onderweg ontpopte Jo zich nog als navigator, technieker, weerman, kok. In geen tel toverde ze het middagmaal, warme soep met pizzas, naar boven. De losgekomen moer van een soort vijzel draaide ze met een sleutel weer vast. Ze wist precies waar we waren en hoeveel mijlen nog naar Zeebrugge.

We deden er meer dan vijf uur over. Tijd zat om te praten, veel te praten. Jo was nog vrijgezel, te druk met haar werk als verpleegster, te verliefd op de zee. Politiek, religie, werk, wereldproblemen, het kwam allemaal aan de beurt. Jo had over veel, zoniet alles een mening die ze rustig voor zich uitpratend debiteerde. Bleek een thema gevoelig te liggen of dreigden we in herhaling te vallen, Jo schakelde handig over op een ander onderwerp.

Ze hielp me over een blinde vlek in mijn curriculum vitae waar de gepensioneerde onderwijzer bleef naar vissen als een onderzoeksjournalist. Ze voelde het aan.

Jo de tactvolle, de handige, de vooruitziende, de rustige, de goed gebouwde zeilster.

Die eerste nacht in de haven kon ik moeilijk de slaap vinden. Constant wiegen van de boot, een concert van geluiden, metaal op metaal, klotsen van water tegen de romp, de harde brits. Het echtpaar sliep op de plek waar Jo het avondeten had opgediend. Soep, stoofpot en rode wijn zoveel we wilden. Gezellig, alsof we al eeuwen samen waren. Jo lag in haar hol, de hondenkooi noemde ze het, alleen, schone slaapster.

Door de monding van de Westerschelde, kanalen, sluizen voeren we naar het Veerse Meer. In de sluizen toonde Jo zich op haar best. Op andere boten werd geroepen, in paniek met touwen heen en weer gelopen. Bij ons verliep alles rustig. Jo wees ons vooraf waar we moesten staan, het touw inhaken in glibberige ijzeren ringen, waar aanhalen, waar afhouden. Volleerde zeilers, zo te zien.

‘s Avonds in een restaurant in Veere. Krap aan een tafeltje, haar knie, haar dij tegen de mijne. Ze schoof niet op, babbelde, gierde, goot glazen jenever naar binnen als water. Samen uit, samen thuis, zei ze, op een boot gaan allen tegelijk onder zeil. Zo geschiedde. Geen wandeling langs de kade, geen romantisch sterrenkijken. Ook mijn andere snode plannen kwamen niet uit.

Beetje een houten kop, geeuwde ze, onder het koffiezetten voor het ontbijt, schikte de stekels in haar haar tot een chaotische harmonie. Ze rook naar cederhout.

Hoe ze keek naar de lucht, tussen de andere boten door laveerde, lenig de zeilen hees. Hoe raadselachtig ze zei: jij bent de kapitein vandaag, het wordt een lange tocht. Hoe zwierig en soepel kajuit in en uit. Thee? Koekje? Nu driehonderdveertig graden sturen. Ik kon mijn ogen, mijn gedachten niet meer van haar afhouden.

Hoog in zee, om het drukke scheepsverkeer te vermijden, zeilden we de monding van de Schelde voorbij. Jo lag beneden in haar kooi, ik zat aan het roer. Even gaan maffen, jij kunt het wel alleen aan, had ze gezegd. Stuur tweehonderdveertig graden, zo komen we in Nieuwpoort. Roep me als je het nodig acht.

De onderwijzer en zijn vrouw zaten, uitgepraat, uitgeblust, tegen de kajuitwand uit de wind. Afwisselend naar het kompas en over de horizon turend voelde ik mij verbonden met haar, hieronder, in haar hondenkooi. Zou ze slapen, waaraan zou ze denken?

Jo. Eergisteren nog een onbekende, vandaag mijn idool, mijn slanke, mijn zeilende, zwevende toverfee. Hoe zal ik het haar zeggen? Hoe zal ze reageren?

Laat in Nieuwpoort namen we afscheid. Geen knipoog, geen steelse aanraking, geen woord, zelfs niet met een dubbele bodem. Kusje, dat wel. Tot een volgende keer, misschien. Met pak en zak en alle intenties overboord. Beenvast nu. Wuiven. Verdwijnen. Voorgoed?

Dagen nadien nog zweefde ik op wolken. Jo was niet meer uit mijn gedachten. In een opwelling, een onbeheerst moment, iets wat ik nooit eerder had gedaan, besloot ik haar te schrijven, twijfelde tussen liefste, beste of gewoon Jo.

Beste Jo,

Deze brief zal je wellicht verbazen. Het was al zo laat, maandag, toen we in Nieuwpoort afscheid namen. Ik kon je toen niet zeggen wat ik voelde na die onvergetelijke drie dagen samen. Schrijven gaat ook gemakkelijker dan praten.

Het was een heerlijke tocht. Lang geleden dat ik zo genoten heb. Deze eerste zeilervaring vraagt om nog. Dat is vooral aan jou te danken. Hoe perfect je het zeilen beheerst, hoe ongedwongen je met ons, wildvreemden, wist om te gaan. Ik had veel tijd om je gade te slaan, te bewonderen. Ik heb meer naar jou gekeken dan naar de zee.

Vroeger dacht ik dat zeezeilen uitsluitend voor stoere mannen was. Zoals jij over de boot beweegt, met elegantie, met kennis van zaken. Veel machos zullen het je niet nadoen. Je bent, wat men noemt, een ‘potige’ dame en tegelijk toch zo op en top vrouwelijk.

Ook je kookkunst, op dat heen en weer zwaaiend comfoortje, kon ik ten zeerste appreciëren.

Achteraf beschouwd, heb ik tijdens de lange gesprekken aan boord mezelf méér blootgegeven dan gewoonlijk. In gezelschap ben ik eerder een stille, een luisteraar. Het viel mij op dat we over veel dezelfde mening deelden.

In het restaurant in Veere had ik het willen zeggen maar de onderwijzer bleef maar moppen tappen en jenever bestellen. Meteen toen ik je zag sloeg een vonk over. Later was ik mezelf niet meer, leefde in de wolken. Ik werd stapel op je.

Dat ik niets heb laten merken, ligt aan mijn verlegenheid, zeker tegenover vrouwen. We zijn ook geen moment alleen geweest. Ik droom ervan die tocht nog eens over te doen, alleen met jou.

Misschien vind je dit wel belachelijk. Misschien is het je al eerder overkomen dat een ‘klant’ (je zit toch in ‘verhuur van jachten met schipper’) verliefd op je werd. Misschien zie je helemaal niets in mij, een onbeholpen landrot van twaalf in een dozijn. Verscheur dan deze brief. Ik zal me enige tijd triest voelen, ontgoocheld, afgewezen. Maar ook die desillusie kom ik wel te boven.

Of schrijf me dat de Stormvogel nog eens met mij uit wil varen.

Vriendelijke groeten,

Mark

Nadat ik de brief op de bus had gedaan overviel mij de twijfel. Was het wel verstandig haar te schrijven? Hoe kon ik mij zo laten gaan? Ik, 35 jaar, bij vrienden en collega’s bekend als onverstoorbaar, egaal, niet uit evenwicht te brengen, gedroeg mij als een puber. Dat zou Jo wel van mij denken.

Ik sliep slecht, stopte met kokkerellen in de keuken, had plots razende zin om weer te roken.

Ruim een week later. Jo. Ik wist het direct. Te gejaagd, te ongeduldig om een briefopener te zoeken, scheurde ik de lichtblauwe enveloppe met mijn duim open. Oneerbiedig, onherroepelijk beschadigd. Voorteken? Op briefpapier van dezelfde kleur, in regelmatig handschrift, las ik, eerst haastig, dan een tweede keer, een derde:

Beste Mark,

Ik schrijf dit aan de navigatietafel van de Stormvogel. Straks komen mijn gasten maar aan zeilen valt niet te denken. Er staat 6 beaufort en men voorspelt nog erger. Dus dit week-end geen inkomsten.

Zo zakelijk. Het wordt niets, dacht ik eerst. Betalen hadden we ook nog moeten doen, bij het weggaan. Ze stak het geld achteloos weg, zonder na te tellen. Een ontluisterend ceremonieel dat mij alle moed voor romantische ontboezemingen had ontnomen.

Je brief heeft me verrast en ook weer niet. Ik had wel in de gaten dat er iets speciaals met je was. Schrijven kan ik niet zo goed als jij. Daarom val ik maar direct met de deur in huis: ook ik had de hele tijd kriebels in de buik. Nu nog. Ik heb er niets van laten merken omdat dit tegenover Georges en Annette niet correct zou zijn geweest.

Kriebels? Vlinders, bedoelt ze. Het juiste woord of niet, goed nieuws. Professionele meid. De onderwijzer en zijn vrouw zouden zich waarschijnlijk uitgesloten hebben gevoeld.

Ik word er nu nog warm van als ik terugdenk aan het restaurant in Veere waar je zo dicht bij mij zat. Ik hoopte dat je onder tafel je hand op mijn knie zou leggen, maar je verroerde niet.

Dat had ik inderdaad moeten doen. Ik ben nooit doortastend genoeg. Letterlijk in dit geval. Hoe anders zou het zijn gelopen?

In Veere ken ik nog een leuke bruine kroeg waar ik je graag mee naar toe had genomen. Ik had echter meer jenever gedronken dan goed voor me was en vertrouwde mezelf niet meer. Wat zou je wel van mij denken?

Goeie vraag. Wat zou ik gedacht hebben als ze zich in het donker van Veere had laten betasten? Ik durfde er niet bij stil te staan.

Dagen na elkaar, op de beperkte ruimte van een schip, is het normaal dat mensen openhartiger met elkaar praten. Wat ik allemaal niet te horen krijg tijdens die tochten.

Wat je toen zei, over liefde en respect, heeft me diep getroffen.

Ik kon me niet meer herinneren waarop ze doelde. Waarschijnlijk iets dat ik ergens gelezen had, want een diepzinnige filosoof ben ik niet. Toch een goede beurt gemaakt, zo te zien. Dat ze dit heeft onthouden.

En dan het belangrijkste, wat ik dagen had gedroomd, verlangd, in vertwijfeling gehoopt, waar ik hartkloppingen van kreeg:

Ik vraag niets liever dan dat we spoedig weer bij elkaar kunnen zijn. We hebben nog zoveel te vertellen. Bel mij zodra je kan.

Hartelijk, vanwege de ‘potige’

Marie-Jo

‘Hartelijk’ was tweemaal onderstreept.

Maanden later. Ik was een verwoede zeiler geworden, en dito minnaar. Uren op zee alleen met haar of als ‘derde man’ wanneer er te weinig opstappers waren. Jo leerde mij zeilen trimmen, overstag gaan, de betekenis van voor de wind, aan de wind, het gebruik van touwen, lieren, vallen. Ik, op mijn beurt, leerde haar de geneugten van het vlees waarin ze beduidend minder bedreven was. Of dacht ik dat maar?

Mijn ene blinde vlek had ik al snel prijsgegeven maar de hare bleken talrijk te zijn en ondoordringbaar.

Mysterie. Verboden vrucht. Sirene.

Haar brief trilde in mijn hand. We schreven elkaar nog zelden.

Liefste Mark.

Toch nog, na wat was voorgevallen.

Zondagavond, toen je weg was, ben ik in de hondenkooi gaan liggen en heb geweend. Stil, zodat de buren het niet konden horen.

Ik wilde haar geen pijn doen. Flarden van zinnen dansten voor mijn ogen.

Dat had je niet moeten vragen, Mark.

Probeerde ik het instrument een toon te ontwringen waarvoor het niet gebouwd was? Was ik te dicht genaderd? Ze hield me af. Subtiel. Zoals een vrouw, zittend, zedig met beide handen haar rok uitrekt.

Die keuze kan ik (nog) niet maken.

‘Nog’ had ze achteraf tussengevoegd. De haakjes – of waren het streepjes, peiltjes - lieten alle mogelijkheden open. Zoals het hoopvolle

Oprechte kussen. Je trouwe Jo.

Wie had over trouw gesproken? Ik niet. Of wilde ik, onbewust, niet meer weten wie wat had gezegd of verzwegen?

Iedere blinde vlek, hoe tactvol ook geopend, verbergt toch weer een volgende.

Mark Naessens

opdracht tijdens een cursus Creatief Schrijven (www.creatiefschrijven.be)