De broek

Dat de koffer niet van mij was, stelde ik pas vast op de hotelkamer. Vliegjaren verwijderd van waar we vertrokken waren. Dezelfde kleur, hetzelfde formaat. Onverklaarbaar, niet na te speuren, onherroepelijk. Noodgedwongen bleef ik tijdelijk op haar aangewezen.

Opgevouwen hemden, proper ondergoed. Je moet geluk hebben. De geruite broek, hoewel belachelijk, paste mij als gegoten. Op de camera zag ik, digitaal, de vrouw waarmee ik wel getrouwd had willen zijn. In een doosje: oraal in te nemen (in het Engels) middelen om het te doen. Voor het geval dat.

Ook veel foto’s van kerkgebouwen. Een Rome-reiziger. Geen boeken, geen enkel nuttig teken van identiteit.

Verder, de gebruikelijke uitzet van onmiskenbaar een man. Op leeftijd, als ik. Roker van dikke sigaren, merk Montecristo.

In zijn blauwe bermuda, in zijn sandalen, met zijn gebloemd polohemd aan, stond ik even later aan het zwembad. Mijn ingebouwd gevoel voor eerlijkheid had mij verboden een sigaar mee te nemen.

Een vrouw in badpak aan de overkant wuifde discreet naar mij. Hij was hier kennelijk al eerder geweest. Wat ik anders nooit had gedurfd, ik stak mijn arm op, joviaal, als naar een oude bekende. Naderen evenwel deed ik niet, uit respect voor zijn privacy.

De ober bracht mij, ongevraagd, een whisky, een Jack Daniëls, gelukkig mijn merk.

‘s Avonds in het restaurant zat de vrouw al aan tafel, alleen. Zijn geruite broek verraadde mij. Ze wuifde weer met dat handje, glimlachte. Nu wist ik mij geen houding te geven. Ik meende dat alle ogen op mij en die clowneske broek gericht waren.

Met de benen onder het lange tafelkleed kwam ik weer tot rust. Beter had ik mijn jeans aangehouden. Uit mijn linkerooghoek kon ik haar zijdelings gadeslaan. Midden de veertig, opgestoken haar, wijnrode avondjurk, diep decolleté. Ik morste soep op zijn zilvergrijze das. Een zakdoek om nat te maken had hij niet.

Het bestelde werd onder een zilveren stolp aangevoerd, als een reuzentepel. Ik schrok van mezelf bij het beeld. Waarschijnlijk een gefrustreerde, geile Amerikaan, zo stelde ik mij hem voor, en nog katholiek ook. Dat was te zien aan het kruisje op zijn jas dat ik er snel in de lift had afgeprutst.

Pas aan de bar merkte ik hoe hoog de split in haar jurk was uitgesneden. Lang duurde de inkijk niet. Ze wuifde deze keer niet, glimlachte alleen maar, draaide zich met haar rug naar mij toe. Nog ruimschoots voldoende om mijn verbeelding tot leven te brengen.

Zijn broek bood veel ruimte voor beweging en geneerde mij hoegenaamd niet langer. Hij had teveel wijn tot zich genomen.

Ik had het hierbij kunnen laten. Ik had de per twee geserveerde Jack Daniëls (een voor mij, een voor haar) resoluut kunnen weigeren. Ik had van zijn geel-wit gestreepte babydoll, zijn déodorant (vanille met een vleugje kaneel), zijn wonderpillen af kunnen blijven.

Nu zou ik niet met die knagende vraag blijven worstelen waarom ze steeds ‘father, o father’ fezelde, als in die soap van de BBC, terwijl ze verder geen woord Engels bleek te verstaan.

Mark Naessens

1e Prijs van de Stad Nieuwpoort voor een humoristisch cursiefje 2005