In 1888, toen Ensor 28 jaar was, begon hij aan "De Intrede van Christus in Brussel in 1889". Dit werd het meest spectaculaire werk van de jonge meester, dat nadien ook zijn roem zou uitdragen over de gehele wereld. Het werk was een jaar later echter niet af om op het Salon des XX geëxposeerd te worden.
Het was een monumentaal werk geworden van 2,58 meter hoog en 4,31 meter lang. Zijn zolderatelier was niet hoog genoeg en hij moest het doek spijkeren aan de muur, terwijl het onderste gedeelte op de grond blijft liggen. Ensor vraagt aan een huisschilder verf te bereiden in potten van 5 en 10 kg. Hij schildert dan laag per laag, waarbij het schilderij telkens een beetje opgerold wordt.
Verdoken in het doek zit Christus (gelaatstrekken van Ensor?) op een ezel, begeleid door een juichende menigte, een fanfare en een bonte stoet met maskers. Duizenden groteske figuren komen uit de achtergrond naar voren gestroomd, met vooraan gemaskerde personages, waarmee Ensor de spot drijft : de verwaande rechter, grijnzende militairen, vissersvrouwen, de zelfvoldane burgerij, een bespottelijk verliefd koppeltje, dokter met tovenaarshoed, de Dood in frak, een stel muzikanten van de "Fanfares doctrinaires" en tenslotte, helemaal vooraan, een pompeuze bisschop die tamboer-majoor speelt. Rechts staan de burgemeester en zijn schepenen in clownskostuum. Bovenaan spant een vaandel met de tekst "Vive la Sociale" (opkomst van de socialistische partij). Ensor zet in feite de hele goegemeente in zijn hemd en laat hen danig voor gek staan. Ensor situeert deze intrede in Brussel omdat hij juist daar zoveel ontgoochelingen heeft meegemaakt.
Het doek bleef 50 jaar lang opgerold liggen in zijn atelier, op de hoek van de Vlaanderenramp. Toch bestaat er een foto uit die periode waarop we het werk wat stuntelig genageld zien tegen de muur van het atelier met tal van andere werken voor. Hij kon het pas echt opspannen in 1917, boven zijn harmonium, toen hij verhuisde naar zijn nieuwe woning in de Vlaanderenstraat. Dit huis, het huidige Ensorhuis, erfde hij van zijn oom Leopold. Bij het transport van het werk naar Parijs voor de grote expositie van 1929 moest eerst een stuk van het gevelbalkon afgebroken worden. Dit gebeurde opnieuw voor de expositie in Brussel in 1939.
Het doek werd licht beschadigd door enkele granaatscherven gedurende de Tweede Wereldoorlog. Het doek hing daarna op verschillende plaatsen: in Venetië (1950), in het Casino van Knokke (1971), in het Museum voor Schone Kunsten te Oostende (1977-1978), in bruikleen aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, Chicago en New York (1976) en het Künsthaus te Zürich (1983). Het werd in 1987 aangekocht door het Getty Museum in Los Angeles waar het kundig gerestaureerd werd.
Dit werk heeft mythische proporties aangenomen in de geschiedenis van de moderne kunst. Dit uitzonderlijk werk anticipeert of is zelfs een aanzet tot het expressionisme uit de twintigste eeuw. Nochtans vindt men in dit werk de invloed van vroegere meesters zoals Hiëronymus Bosch, Peter Paul Rubens, William Hogarth, Francisco Goya, J.M. Turner tot Georges Seurat.[
De dikke lagen pigment die de lilliputachtige uitzinnige mensenmassa vanuit de achtergrond naar voren drukt tot in de maskers in de voorgrond zijn bijna een groteske parodie op de vlakke ruimtes in de schilderijen van Les XX. Dit gedurfd schilderij, een anachronisme volgens de standaarden van 1889, moet een ware aanval betekend hebben op de eigentijdse schoonheidsconventies. De ruwe lelijkheid van het onderwerp moet niet onderdoen voor de veelvoud aan kleuren in dit werk, de gewilde verwarring in de compositie en het totaal verlaten van een perspectief vanuit één punt. Men moet reeds ver vooruit gaan in de kunstgeschiedenis, naar de brutale vervormingen van na 1945, om iets gelijkaardigs terug te vinden zoals in de werken van Willem de Kooning, Jean Dubuffet en de Cobra-beweging.
Foto's of afbeeldingen kunnen maar moeilijk het buitengewone detail en de stilistische aspecten van dit reusachtig werk weergeven.
Trouwens, Ensor zal nog meerdere malen de figuur van Christus gebruiken, meestal in allegorische zin, zoals "Christus beledigd" (ets, 1886)"