In 1887 begon James Ensor zeer persoonlijke werken te maken rond satirische thema's die vaak van tentoonstellingen werden uitgesloten. In dit werk beeldt hij een wijds, licht glooiend landschap af waarin vele vaag omschreven kleine figuren rondwandelen alsof ze van een ontspannen uitstapje genieten. In de verte barst een enorme explosie van vuurwerk los tegen een intens blauwe hemel. "Vuurwerk' is representatief voor Ensors middenperiode, waarin hij dreigende thema's ontwikkelde in schijnbaar eenvoudige composities. Hier creëren de intensiteit en de omvang van de explosie aan de horizon - afgebeeld in felle tinten oranje, rood en geel - een gevoel van zowel kalmte als catastrofe. Deze visuele dubbelzinnigheid komt vaak voor in het oeuvre van Ensor en weerspiegelt zijn voortdurend verlangen om het fantastische en het reële samen te laten vloeien. Dergelijke scènes verwijzen ook naar de apocalyptische landschappen van de vroeg negentiende-eeuwse Britse romantische schilders J. M. W. Turner (1775-1851) en John Martin (1789-1854). Ensors trage opbouw van pigment en encaustiek, een dik wasmedium, resulteerde in een oppervlak vol zware impasto, maar ook in een hoge graad van korrelige doorschijnendheid.