Gedurende de hele negentiende eeuw werd de schilderkunst in kwantitatieve en kwalitatieve zin gedomineerd door het genretafereel en de landschapschilderkunst. In tentoonstellingen of salons van Brussel, Antwerpen en Gent behoorden genrestukken en landschappen steeds tot het merendeel van de tentoongestelde werken. Bovendien werden, onder meer dankzij de pleinairistische praktijk, een aantal fundamentele artistieke vernieuwingen geïntroduceerd die het uiterlijk en de evolutie van de kunst definitief zouden wijzigen. De opvatting van deze informele studie in de omgeving van Oostende, sluit aan bij de marines en landschappen die Ensor op 16jarige leeftijd schilderde. De grotere vrijheid en trefzekerheid bij het hanteren van penseel en paletmes wijst niettemin op een wat latere datum van ontstaan.