Schilderijen
In het begin van zijn carrière liet de jonge James Ensor zich vooral inspireren door de realistische schilderkunst van Gustave Courbet. Hij stelde zijn ezel buiten of in het ouderlijk huis op en schilderde zijn omgeving.
Persoonlijk
Het huwelijksleven van Ensors ouders was geen rozegeur en maneschijn. Ensor's vader kon moeilijk aarden in het bekrompen Oostende. Zijn souvenir en schelpenwinkel geraakt in financiele moeilijkheden en word uiteindelijk op 6 november 1875 falliet verklaard. Uitgeput en gekwetst geraakt hij aan de drank. De familie is genoodzaakt opnieuw te verhuizen naar een woning in Langestraat, een pand in het nummer 66. Vanuit zijn raam aan de achterzijde van het huis, keek de jonge schilder uit op de zee en de nieuwe bouwwerken langs de kust.
Al zeer vroeg begint Ensor te schilderen. Hij gaat naar het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Oostende en krijgt zijn eerste lessen in de schilderkunst van 2 Oostendse schilders (Van Cuyck en Dubar). Op zijn dertiende begint hij zelf te schilderen : "Toen ik zo ongeveer 13 jaar was, kreeg ik de smaak van het schilderen te pakken., derhalve werd ik door twee oude Oostendse schilders, gepekelde, geoliede lieden, schoolmeesterig ingewijd in de banaliteit van hun eentonig, geborneerd en doodgeboren beroep. Maar toen ik 15 was schilderde ik Oostendse gezichten naar de natuur."
Artistiek
na
Oostende
In het kader van een herschikking van het landverdedigingssysteem wordt Antwerpen in 1865 uitgekozen tot nationaal reduit. Oostende verliest zijn vestingfunctie. Tussen 1865-1875 slopen van de vestingen en start van de architecturale en stedenbouwkundige ontwikkeling van Oostende onder impuls van koning Leopold II die in 1865 de troon bestijgt.
Eerst en vooral (periode 1865-1867) werd er werk gemaakt van de noordzijde. De drie courtines (weermuren tussen bastions) moesten zo vlug mogelijk verdwijnen, om plaats te maken voor drie passages over de gracht. Deze passages lagen in het verlengde van de Kapucijnen-, de Louisa- en de Christinastraat en verbonden de stad met de zeedijk. Slechts een jaar later werd de vestinggracht gedempt en waren die bruggen niet meer nodig. De gronden die vrij kwamen werden verkocht aan de hoogste bieder In december 1868 werd de vestinggracht gedempt en werden de bruggen tussen de wallen en de dijk afgebroken. In het voorjaar van 1869 legde men diverse hellingen aan om vanuit de stad de dijk te bereiken : zowel in het verlengde van de Vlaanderenstraat, als aan het uiteinde van de Kapucijnen-, de Louisa- en de Christinastraat. In 1874 overeenkomst tussen de staat en de Luikse notaris L. Delbouille die een gebied van vrijgekomen domaniale gronden op de gesloopte noordelijke vestingen in zijn totaliteit opkoopt en verkavelt. Samen met architect A. Dujardin (Luik) promoot hij dit als ideale buurt voor de vestiging van commerciële uitbatingen en residentiële woningen omwille van de nabijheid van het stadscentrum en de zeedijk. Een deel van het terrein wordt gekocht door de overheid. Vanaf 1877 sloop van houten zeedijkpaviljoenen en eerste Kursaal voor het rechttrekken van de oostdijk en vastleggen van de rooilijnen voor de geplande nieuwbouw.
Op de dijk zelf veranderde er ook heel wat : er was een verbreding van de zeedijk gepland en de rooilijn voor de nieuwbouw werd vastgelegd. Hierdoor moesten er paviljoenen verdwijnen : de "Cercle du Phare" (gebouwd in 1845 - afgebroken in 1878) , het "Pavillon du Phare" en het oude (eerste) Kursaal op de zeedijk.
De uitbouw van Oostende als toerisme-, handels- en industriestad deed het uitzicht van de stad diepgaand veranderen.