A-baya


a-bhaya. Onbevreesdheid. Abhimanyu. Arjuna's zoon en Parikshith's vader; gedood in de strijd. acharya. Spiritueel leraar, leermeester. adi-Atma. Heeft betrekking op de individuele ziel, geest of manifestatie van het allerhoogste Brahman. adi-bhauthika. Met betrekking tot de fysieke of materiële wereld; het fijne spirituele aspect van materiële objecten. adi-daivika. Met betrekking tot goddelijkheid of lot, b.v. natuurrampen. Adisesha. Ook Sesha. Goddelijke slang met duizend koppen waarop de aarde rust; gebruikt door halfgoden en demonen samen om de oceaan van melk te karnen. Ook het rustbed van Vishnu. a-dwaitha. Non-dualisme, monisme, de leer dat alles God is, de filosofie van de absolute eenheid van God, ziel en universum. agni. Vuur-element. Agni. God van vuur; het vuurelement; naam voor vuur wanneer het buiten zichtbereik is. agni-astra. Vuur raket af. Ahuka. Koning van de Yadu-dynastie, vader van Ugrasena, die op zijn beurt de vader van Kamsa was. a-jnana. Onwetendheid, domheid. oftewel. Ruimte, ether, de subtielste vorm van materie. akshauhini. Een gevechtseenheid bestaande uit 109.350 voetsoldaten, 65.610 paarden en ruiters, 21870 olifanten en olifantenkrijgers, en 21870 strijdwagens en hun menselijke uitrusting. 

a-kshaya. Onvergankelijk, nooit eindigend. a-kshaya-pathra. Nooit eindigende plaat; schip gegeven door Lord Sun aan de Pandava's. Alarka. Koning in de staat Kasi (Benares), die zijn oog liet vallen op het verzoek van een brahmaan. Ambarisha. Vrome koning van de Ikshvaku-dynastie. Zoon van Prasusruka en vader van Nahusha. amritha. Goddelijke nectar (letterlijk: geen dood of onsterfelijk). Ananda. Goddelijke gelukzaligheid. Het Zelf is onvermengde, eeuwige gelukzaligheid. Genoegens zijn slechts de vage en vergankelijke schaduwen ervan. Anasuya. Vrouw van de wijze Athri en moeder van Dattatreya; een incarnatie van de Drie-eenheid. Andhaka. Een koning in de Yadu-dynastie. Aniruddha. Zoon van Pradyumna en kleinzoon van Krishna. anna-purna. Schenker van voedsel; godin; een vorm van Durga (godin van de vernietiging van kwade obstakels). Arishta. Demon in de vorm van een os die door Kamsa is gestuurd om Krishna te doden, maar Krishna vernietigde hem. Arjuna. Krishna's discipel, in de Bhagavad Gita; derde van de vijf Pandava-broers. Zie Mahabharatha asraya. Dat waar alles van afhangt, een steun, een toevluchtsoord. a-sura. Demon; De term ontstond toen Diti’s zonen weigerden de goddelijke drank (suraa) te drinken die werd aangeboden door Varuni, de dochter van Varuna. Aswamanja. Koning van de zonnedynastie; slechte zoon van Sagara en Kesini; door zijn vader verdreven vanwege zijn wreedheid. aswamedha yaga. Paardenoffer om een ​​koning van alle zonden te verlossen. Een paard wordt gemarkeerd met een overwinningskaart en mag vrij rondlopen. Als iemand het tegenhoudt, moet de koning hem gaan verslaan in de strijd en het terugbrengen. Aswathama. Zoon van Drona. Atri. Een wijze; vader van Dattatreya. Ook een van de 10 mentale zonen van Hiranyagarbha. Atma. Zelf; Ziel. Het zelf, met beperkingen, is de individuele ziel. Het zelf, zonder beperkingen, is Brahman, de Allerhoogste Realiteit. Atma-jnana. Kennis van zelfrealisatie; bewustzijn van Atma. Atmisch. Van of gerelateerd aan het Atma. Aum. Om; Benaming van de Universele Brahman; heilig, oergeluid van het universum. Avatar. Incarnatie van God. Elke keer dat het dharma afneemt, komt God naar de wereld en neemt een lichamelijke vorm aan om de goeden te beschermen, de slechten te straffen en het dharma te herstellen. Een Avatar wordt geboren en leeft vrij en is zich altijd bewust van Zijn missie. Door Zijn voorschrift en voorbeeld opent Hij nieuwe wegen in spiritualiteit, waarbij Hij Zijn genade over iedereen uitstort. Ayodhya. Stad waar Rama werd geboren en regeerde. ayur-veda. Klassieke Indiase medische kennis; wetenschap van gezondheid en een lang leven.