Vier visies over de relatie tussen de mens en het kwaad:
In groepjes van drie lees je de tekst en vul je het rooster in.
>> klik hier en kopieer de inhoud van het document volledig en vul het aan.
De Holocaust (vervolging en uitroeiing van Joden onder het Nazistische regime) wordt vaak omschreven als de grootste gruwel die de geschiedenis ooit gekend heeft. Het is zeer complexe materie. We bestuderen het verklaringsmodel dat wordt aangereikt door professor Pollefeyt, theoloog aan de KU Leuven. Hij toont aan dat we op verschillende manieren het kwaad kunnen verklaren en op een verschillende manier kunnen kijken naar schuld en verantwoordelijkheid. We kunnen de schuld van de dader ook op verschillende manieren 'vergelden'. We nemen wraak, verontschuldigen of praten het goed. Maar de weg naar echte verzoening is een stuk moeilijker.
Als eerste visie bekijken we de diabolisering. Wie diaboliseert, kijkt naar de dader als een monster. Als we diaboliseren zijn we, net als het slachtoffer, geschokt door de (gruwel)daden van de boosdoener. We willen onze morele verontwaardiging uitschreeuwen, we koken van woede. We willen de dader(s) de ontoelaatbaarheid van hun daden “aan den lijve” laten aanvoelen.
Diabolisering is een zeer menselijk gebeuren, omdat het een instinctieve, impulsieve reactie is op de confrontatie met het kwaad. Men moet er niks voor doen, het gaat er gewoon om de verontwaardiging, de woede vrij spel geven. De nazi is een immorele duivel (diabolos), een sadistisch monster dat, volgens ons, bewust het kwade doet en uit de weg moet geruimd worden.
Juist omwille van onze woede gaan we de vaak ingewikkelde realiteit vereenvoudigen. Wij staan met het slachtoffer achter de vlag van het goede en trekken, wellicht met de beste intenties, ten strijde tegen het kwade. diabolisering werkt dus met zwart-wit-mechanismen: wij zijn helemaal goed en de ander is helemaal slecht.
Vermits de boosdoener door en door slecht is, kunnen we ons enkel even hard en onbarmhartig opstellen. Het grote gevaar van de diabolisering is dus het herhalen van het kwaad. Net zoals de joden geen mensen waren, maar pestbacillen of ratten, zullen ook de nazi’s omschreven worden als ratten. Net zoals de joden voor de Duitsers geen mensen, maar ongedierte, bacillen, on-mensen (Untermenschen) waren, die moesten verdelgd worden, zo waren de Duitsers geen mensen, maar sadisten, monsters, duivels die moesten uit de samenleving verwijderd worden (terechtstellen zoals bijvoorbeeld gebeurd is met Eichmann). We stellen vast dat de wraak maar al te vlug leidt tot een spiraal van geweld.
Deze houding heeft verregaande gevolgen voor vergeving en verzoening. Voor vergeving is geen plaats binnen deze visie. Vergeving zou men interpreteren als een verraad aan het lijden van de slachtoffers, als meeheulen met de vijand. Bovendien is het onmogelijk jezelf te verzoenen met iemand waarvan je zegt dat die door en door slecht is: Je gelooft niet in de mogelijkheid dat de dader de schade zal herstellen en het later beter zou doen.
Als er bij deze mensvisie sprake is van religie komt men vaak terecht bij een godsbeeld waarin God functioneert als strenge rechter. De goede mensen beloont Hij, de slechte straft Hij. Aangezien dat niet altijd in dit leven gebeurt zal dat vooral gebeuren na de dood.
Het is voor de aandachtige lezer meer dan duidelijk, dat ondanks de grote populariteit van dit model, er zware tekortkomingen aan gekoppeld zijn. We hebben al gesteld dat men heel ingewikkelde situaties te eenvoudig gaat voorstellen met zwart-wit-mechanismen. Eveneens hebben we vermeld dat deze visie wel eens de motor kan vormen voor een beweging van geweld. Een derde probleem van de diabolisering is het feit dat dit paradigma ons niet verontrust. Het plaatst ons in een comfortabele positie doordat wij het kwaad buiten onszelf plaatsen. Geen enkel mens herkent zichzelf in een sadistisch, monsterlijk beeld. Auschwitz wordt dan net als een horrorfilm. Bij dat soort films denken we ook niet: “dat kon ik ook gedaan hebben”, “dat kan mij ook overkomen”. De gedachte dat de daders mensen zijn zoals ons en dus in zekere zin op ons lijken, is zeer oncomfortabel.
Wetenschappelijk onderzoek rond de getuigenissen van overlevenden van de Holocaust heeft aangetoond dat werkelijk sadisme (beleven van genot bij het opwekken of vaststellen van pijn bij de ander) slechts minimaal aanwezig was bij het Duitse kamppersoneel (5 à 10 %). We kunnen dus met de wraak-visie niet verklaren waarom een gans volk (treinbegeleiders, artsen, rechters, boeren, soldaten, fabrieksarbeiders…) jaren aan een stuk heeft meegewerkt aan de uitroeiing van de joden, zonder maar één moment op te houden zichzelf als ethisch hoogstaande wezens te voelen.
Sommige denkers stelden dat de Holocaust in het algemeen niet kon verklaard worden op basis van het sadistische motief. Zo kwam ook de joodse filosofe Hannah Arendt tot deze conclusie wanneer ze zag hoe Adolf Eichmann zich verdedigde op zijn proces in Jeruzalem in 1962. Eichmann was één van de belangrijkste figuren voor de organisatie en coördinatie van de jodenuitroeiing. Hij werd vaak afgeschilderd als een aartsmonster. We zien echter geen breedgebouwde beul met sadistische trekjes, maar een doodgewoon burgermannetje, die op een zielig wijze uitlegt wat zijn plaats in het systeem is. Hannah Arendt wijst duidelijk op de middelmatigheid van Eichmann. Vandaar spreken we ook over het paradigma van de banalisering. Het kwaad is niet banaal, maar de boosdoener. De dader is een banale (= normale) mens zoals u en ik, als Jan in de straat. Hannah Arendt heeft dus nooit het kwaad gebanaliseerd. Het kwaad dat Eichmann had aangericht was nog steeds monsterlijk. Ze zei alleen dat de dader een banale = normale mens was. Wat is dan de schuld van Eichmann binnen deze denkwijze? Hij antwoordt zelf: “mijn schuld is mijn gehoorzaamheid”. “Ik deed het omdat ik het moest doen, ik was maar een tandwieltje in het nazistisch rad. Ik gehoorzaamde wat men mij opdroeg”. Een vaak gehoord argument was “Befehl ist Befehl.”De dader wordt nu zelf slachtoffer. Hij is misbruikt geweest door de machthebbers. De dader was ter goeder trouw, maar zijn oversten hebben zijn trouw misbruikt. In het tweede paradigma neemt de perverterende kracht van de cultuur plaats op de beklaagdenbank en niet de dader.
In een breder perspectief en in dagelijkse situaties gaat het niet over machthebbers en cultuur maar over alle factoren die onze keuze beïnvloeden. Freud leerde ons de macht van het onbewuste, de driften. De biologie leerde ons dat de mens geboeid is in DNA-ketens. De sociologie vertelt ons dat de afkomst bepalend is…. . Het gedrag en de keuzes worden gedetermindeerd (bepaald) door allerlei oorzaken. Deze oorzaken krijgen de verantwoordelijkheid voor de keuze die men maakt in plaats van de dader zelf.
Zo komen we bij de denkfout die dit schema verbergt. Men vergeet het keuzemoment van de dader. Hij heeft bewust gekozen om bepaalde daden te stellen en kan daar in een zekere hoogte voor verantwoordelijk worden gesteld.
Een tweede probleem is weerom de vergeving. Hoe kan je nu nog spreken over vergeving als de dader niet eens duidelijk schuld bekent of draagt. Hij is zelf slachtoffer, hem treft geen schuld, wel de samenleving, zijn godsdienst… . Er is weerom geen sprake van vergeving, hier omdat er niks te vergeven valt: de dader treft geen schuld. De enige vorm van vergelding die past bij dit paradigma is verontschuldiging. (deculpabilisering) Een mens kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor iets als er geen sprake van vrijheid is. De dader is dan ook in zekere zin amoreel: hij is niet in staat om ethisch te handelen.
Bij dit mensbeeld past in een religieus werelbeeld het volgende godsbeeld: God is een vriend die steeds weer begrip opbrengt en onze schuld van onze schouders neemt: wij zijn immers niet in fout.
CNN about violence and Islam https://youtu.be/Bwdhib-bZ-s
https://www.facebook.com/video.php?v=408318702620490&pnref=story
We hebben in de vorige paragraaf vastgesteld dat we op basis van de banalisering wel bepaalde inzichten verwerven, maar dat deze laatste toch gebukt gaat onder serieuze tekortkomingen. De mens is niet louter een machine die geprogrammeerd en onderhouden wordt door leiders. Het gaat om mensen met een eigen wil, die zelf beslissingen maken. Het dient ook gezegd te worden dat heel wat nazi’s zich maar al te graag van hun taak gekweten hebben. Ze hebben dus niet louter gehandeld omwille van de druk van bovenaf. De historicus Hillberg maakt ook duidelijk dat de bevelen uit Berlijn verre van duidelijk waren. De lagere functionarissen dienden met veel toewijding en creativiteit deze abstracte berichten toe te passen op hun concrete situatie. Ze deden het (vaak) niet tegen hun zin, maar gepassioneerd, met volle overgave. Dan rijst onmiddellijk de vraag: “Waar komt die geestdrift vandaan?”.
Ze deden het niet vanuit hun lust naar pijn, kwaad (1e paradigma), niet omwille van het systeem dat verdoofde (2e paradigma), maar vanuit de idealen, waarden, overtuigingen die voortvloeiden uit de nazistische ethiek. De nazi was dus niet immoreel (onethisch) zoals het eerste paradigma dat stelt, niet a-moreel (niet in staat om ethisch te zijn) zoals in het tweede paradigma, maar had een heel eigen ethiek.
De nazi’s dachten nu eenmaal dat zij het goede deden. Heel wat Duitsers vonden namelijk dat de NSDAP (Nationaal-Socialistische Arbeiderspartij) heel wat te bieden had. Voor de Duitsers viel het Hitler-regime immers niet samen met de judeocide (uitmoorden van de joden). Het uitroeien was gewoon een onderdeel van het nazi waardenpakket. Hitler haalde het land uit een politieke en economische crisis, gaf iedereen hoop, een ideaal, werkzekerheid, een land om trots op te zijn, een bloeiende cultuur. Het waren niet altijd verre idealen, maar concrete doelen die werden voorop en ten toon gesteld: voor iedereen een Volkswagen, iedereen moet op reis kunnen. Zo had de “vrijetijdsafdeling van de nationaalsocialistische gemeenschap” in de periode tussen de machtovername van Hitler en het uitbreken van de oorlog maar liefst acht miljoen toerpakketten aan een belachelijk lage prijs verkocht. Meer dan 45 miljoen mensen kregen de mogelijkheid om te reizen, zelfs om luxueuze cruises te maken. Er werden overal grote autobanen aangelegd, een imponerend olympisch stadion werd in Berlijn opgericht, grote en indrukwekkende regerings-en partijgebouwen werden in neoklassieke stijl opgetrokken, de stadsparken en plantsoenen werden aangelegd en onderhouden. Met al dit goeds dat ze brachten, eigenden de nazi’s zich ook het recht toe te bepalen wat goed en slecht was. Er ontwikkelde zich een nazistische moraal, met elementen die gekend waren. Het Nazisme leende wat van de religieuze afkeer (jammer genoeg ook van christelijke origine) ten aanzien van de joden, van het nationalisme dat overal opkwam, van de rassentheorieën die al een paar decennia opgang maakten en men voegde er dromen, idealen en waarden aan toe. Men wou een duizendjarig rijk vestigen, de Teutoonse waarden van weleer in ere herstellen. Heel concreet waren gehoorzaamheid, moed, trouw, doorzettingsvermogen, burgerplicht, natiebewustzijn, kampgeest, onbarmhartigheid belangrijke pijlers van het nazireferentiekader. Het moorden was nu eenmaal niet aangenaam, maar men deed het in de naam van het goede, zelf in de naam van God (Gott mit uns). De nazi was dus eigenlijk een idealist. Hij was ervan overtuigd dat wat hij deed moreel verantwoord was.
Dit model stelt ook duidelijke problemen als men het wil hebben over schuld en vergeving. Het is zeer moeilijk om vergeving ter sprake te brengen binnen het derde paradigma, daar de daders eigenlijk het goede nastreefden. Het enige wat je dan nog kunt zeggen: “kijk, wij verschillen in onze visie op wat goed en kwaad is”. Het is alsof we een andere ethische taal spreken en we alleen kunnen vaststellen dat we elkaar niet verstaan. Je kan elkaar niet beschuldigen, je kan je geen schuld toe-eigenen. Waar geen schuldbesef is, is geen verantwoordelijkheid, waar geen schuldbesef en verantwoordelijkheid zijn kan geen vergeving zijn, waar geen vergeving kan zijn, kan geen verzoening zijn. De enige vorm van vergelding is verschoning of vergoeilijking: wat de ene verkeerd vindt wordt goedgepraat door de andere. We dienen ook de denkfout van het derde paradigma te onderlijnen. De ethisering sluit in zekere zin aan bij cultureel relativisme: Wat binnen een andere cultuur goed is, is ook goed, ook al vinden we vanuit onze cultuur dat het niet goed is. Als je dat doet is de ethiek afhankelijk van de cultuur. De Nazi vond zichzelf moreel, maar daarom is hij het nog niet. Niet alles kun je “goed” noemen, niet alles is ethiek. Als alles ethisch is, is niks nog ethisch. Dat wil zeggen: als iedereen zelf kan bepalen wat juist en fout is; dan is niks nog echt goed, zuiver, ethisch. Als we de ethisering ver doordenken komen we in een samenlevingsmodel terecht waarin iedereen voor zichzelf bepaald wat goed en slecht is en er dus geen consensus meer bestaat over ethiek. Een voorbeeld van cultureel relativisme: Pitcairn Island
reflectieoefeningen
Geef een voorbeeld van diabolisering, banalisering of ethisering die vandaag gebeurt. Welke kenmerken van diabolisering kan je hierin herkennen? Denk daarbij aan daderbeeld, valkuilen en denkfouten, wereldbeeld, eventueel godsbeeld, drempels tot herstel van de relatie.
Waar vind je voorbeelden van diabolisering, banalisering of ethisering in onderstaand filmpjes?
Education for Death: The Making of the Nazi (1943) - WW2 Animated Propaganda Film by Walt Disney https://www.youtube.com/watch?v=xgehQnJYYtk
Donald Duck Nazi Episode with Prologue Speech (der Fuehrer's Face 1943) https://youtu.be/L90smU0SOcQ
Donald Duck and the Nazi`s - Cartoon 1940 https://youtu.be/JUNb6qUXYPA
Een vierde visie, uitgewerkt door Pollefeyt, gaat proberen om de oorzaken van het kwaad te omschrijven en tegelijk de valkuilen van de vorige paradigma’s te vermijden. Hij geeft zowel de rol van de dader als het lijden van het slachtoffer een juiste plaats. Alleen dan is het mogelijk om te komen tot een gesprek tussen de twee. Alleen dan is er de mogelijkheid van verzoening en vergiffenis.
Pollefeyt vertrekt van het mensbeeld dat mensen het goede willen doen, maar soms het kwade doen. De mens is fundamenteel gericht op het goede, maar omdat hij zich onmachtig voelt om dat altijd te doen, voelt hij de nood om zichzelf wijs te maken dat hij het goede doet. (bv. consumptiegedrag met betrekking tot milieu en sociale rechtvaardigheid)
Anders geformuleerd: uit angst om geconfronteerd te worden met de gedachte dat ze niet het goed doen bedriegen ze zichzelf: ze banaliseren hun verantwoordelijkheid en hun aandeel (= banalisering) of praten hun keuzes goed (= ethisering). Als ze zich toch zouden confronteren met de gedachte dat ze het kwade doen, is het gevolg dat ze andere keuzes moeten maken en ook eerlijk moeten zijn over al hun andere keuzes en heel hun manier van leven moeten herzien.
Deze mensvisie gaat gepaard met een godsbeeld waarbij God degene is die de mens ondanks zijn fouten nabij blijft en de mens niet in de steek laat, ook al heeft hij fouten gemaakt, ook al zijn deze fouten niet goed te praten, ook al kan de verantwoordelijkheid van de mens niet geminimaliseerd worden. God blijft de mens nabij omdat Hij blijft geloven, hopen en vertrouwen dat mensen steeds opnieuw de mogelijkheid hebben om het goede te doen.
Het kwaad kan in deze visie pas ten gronde worden aangepakt als we de alledaagse mechanismen van angst en zelfbedrog in herkennen. Angst als slachtoffer dat we dezelfde zwakheden hebben als de dader. Angst als dader om het lijden van het slachtoffer, en ons aandeel daarin te erkennen.
Voorwaarden voor herstel en verzoening:
Pas als we als slachtoffer doorheen onze verontwaardiging kunnen kijken naar de dader en inzien dat deze (misschien in grotere mate) dezelfde zwakheden vertoont als ons,
pas als de dader zijn verantwoordelijkheid opneemt door
- het lijden van het slachtoffer te erkennen
- zijn aandeel daarin toe te geven,
- het engagement opneemt om de schade zo veel mogelijk te herstellen,
- en te voorkomen dat het opnieuw gebeurt,
pas dan kan de weg naar herstel en verzoening ingeslagen worden.
Politieke toepassing in waarheidscommissies bv. de Zuid-Afrikaanse Waarheids - en verzoeningscommissie (1995 - 2001)
Als we naar de Holocaust kijken is het basisinzicht: de treinen naar Auschwitz vertrokken uit de tuinen van alledaagse mensen. Auschwitz is mogelijk door kleine ondeugden van elke dag. Het lijkt wat banaliserend (2e paradigma), maar dat is het niet. Het zijn kleine ondeugden die op grote schaal, op lange termijn en door een ganse natie werden gerealiseerd. Het zijn allemaal kleine beslissingen van kleine mensen die samen verantwoordelijk zijn voor dat grote kwaad dat Auschwitz is. Over welke kleine ondeugden gaat het ondermeer:
4.1 Fragmentatie
We hebben verschillende gezichten, verschillende aspecten van onze persoonlijkheid die afhankelijk van de situatie meer of minder naar voor komen. Op zich is het goed dat we ons kunnen aanpassen aan de sociale context. Als dit in grote mate gebeurt kunnen we spreken van fragmentatie: afhankelijk van de situatie laten we een ander fragment van onze persoon naar voor komen en drukken we een ander fragment volledig weg, zelfs in die mate dat we er ons niet meer van bewust zijn. Dat is een vorm van zelfbedrog. Je maakt jezelf wijs dat bepaalde van jouw persoonlijke waarden of verlangens onbelangrijk zijn in een bepaalde situatie.
Fragmentatie gebeurt vaak doordat men wordt geraakt door iets, maar men dit gevoel afsluit, zodat het niet het hele bewustzijn doordringt. Je kunt het vergelijken met een duikboot waar water in loopt. Men kan een tussenschot sluiten, waardoor het water niet de hele duikboot beschadigt. Men kan wellicht gewoon doorvaren. Kennen we dat gevoel ook niet, dat je aangeraakt wordt door het lijden van de ander, maar dat we verhinderen dat deze vraag doorbreekt in ons bewustzijn? Wat met die bedelaar die je tegenkomt? Sluit je zijn vraag niet vlug af met de idee: “hij zou het geld toch maar opdrinken”, “het is niet aan mij om hem te helpen, er moet structurele hulp komen”? Het fragment van jouw persoonljkheid dat solidartiteit kan tonen wordt even afgesloten, om gewoon te kunnen verder gaan met dat waarmee je bezig was. Eigenlijk is het een vorm van zelfbedrog. De stem van het geweten heb je het zwijgen opgelegd, heb je weggeredeneerd …
Ook de Duitsers konden zich, net als ons, fragmenteren. In confrontatie met het lijden van de gevangenen lieten ze hun geweten niet doorbreken, maar legden haar het zwijgen op. Ze lieten hun onbarmhartige kant naar boven komen. Het fragment van hun persoon dat bevelen moest uitvoeren, dat meewerkte aan een hoger ideaal en niet openstond voor het lijden van de medemens. Höss was een vaderfiguur tegenover zijn gezin en kinderen, maar op zijn ‘werk’ was hij de strenge kampcommandant van Auschwitz.
Het was pas gevaarlijk als een jood die persoonlijke barrière doorbrak. Je mocht daarom nooit een bewaker in de ogen kijken. Stel je voor dat hij ontdekte dat er een mens tegenover hem stond, dat hij een mens aan het vermoorden was. Dat ethisch besef zou de bewaker doen instorten en zijn werk onmogelijk maken. Daarom is ook depersonalisatie (zie verder) een belangrijke ondeugd geweest.
4.2. Depersonalisatie
Een andere vorm van zelfbedrog is depersonalisatie. Dat gebeurt wanneer je een mens niet meer ziet als een individu, als een unieke persoon, maar als een nummer, een vervangbaar element. Elke dag maken wij van unieke mensen een nummer, een abstract iets. In zekere zin gebeurt dat ook als we iemand anders diaboliseren: We zien niet meer de hele persoon, maar zien enkel nog het kwade dat hij veroorzaakt heeft. Op die manier is het veel gemakkelijker om onze verontwaardiging te vertalen in woede en wraak.
Auschwitz kon ook maar gebeuren doordat het menselijke werd ontmanteld. Joden werden bekeken als ‘Untermenschen’ en medebeschuldigd van de economische crisis van de jaren 1930. In de kampen werd al wat identiteit gaf, afgenomen: de familie, de geloofspraktijk, de kledij, het haar, de naam… . De opzichters gaven bijna geen eten, zodat de gedeporteerden zich (zouden moeten) gedragen als beesten. Men had geen privé-leven, geen persoonlijke hygiëne. Een gedeporteerde kreeg geen persoonlijke dood als een executie, neen, men kreeg een kille massamoord en een massagraf.
Wat met een oude vrouw op de bus waarvan we wegkijken, die we categoriseren als last van de samenleving en één van die lastige senioren? Wat met de ietwat vreemde medeleerling waarmee we niet in gesprek gaan en al snel een stempel opkleven?
4.3 Machtswellust
Een derde vorm van zelfbedrog is machtswellust. Je gaat helemaal op in je verlangen om invloed te kunnen uitoefenen en vermijdt elke confrontatie met je eigen kwetsbaarheid. De Duitsers bezondigden zich aan hun drang naar machtswellust. Als we in eigen boezem kijken, kunnen wij ons niet vrijpleiten van deze kleine ondeugd. Wat met een manager die ‘kickt’ op zijn macht? Wat met de leerkracht die iets teveel plezier schept in het geven van bevelen? Wat met een jongere die zich sterk voelt en daarvan gebruik maakt om een ander belachelijk te maken?
Samenvatting: