Lees het tekstfragment dat jouw groep toegewezen krijgt.
Pedagogie van verbondenheid
Pedagogie van vertrouwen
Pedagogie van geloof (leerkracht, klassikaal)
Pedagogie van groei
Pedagogie van vreugde en spel
Pedagogie van hoop
Vind de betekenis van het woord pedagogie in de begrippenlijst.
Lees in onderstaande tekst de pedagogie van jouw groep en beantwoord de vragen in je logboek.
Wat vind je sterke of zwakke / positieve of negatieve / belangrijke of onbelangrijke ideeën in de tekst?
Hoe zou je, in eigen woorden, deze tekst samenvatten in twee of drie zinnen?
Welke fragmenten uit de tekst worden toegepast op DBZ, welke niet?
De tekst is geschreven voor opvoeders, leerkrachten en directies van Don Bosco - instituten. Je kan de tekst ook lezen als een handleiding om als mens met mekaar om te gaan. We voeden elkaar ook op. Welk stukje tekst vind je herkenbaar of de moeite waard om toe te passen in de manier hoe jij een opvoeder bent voor anderen?
Extra: In een vorige versie van het pedagogisch project was er sprake van vier pijlers: Verbondenheid, Verantwoordelijkheid, Vrijheid, Zingeving
>> klik hier voor een toepassing van deze vier pijlers op de werking van de VuiffuiV
Don Bosco kiest ervoor om niet alleen op te voeden. Hij doet dat in verbondenheid met anderen.
Meer dan in de tijd van Don Bosco zijn we ons bewust dat ouders de eerste opvoeders zijn. Van hen komt de vraag om rond hun kinderen een opvoedende gemeenschap te vormen.
Ook de jongere zelf speelt een belangrijke rol. Hij moet de opvoeder het mandaat geven om zijn opvoeder te mogen zijn. Opvoeden lukt maar als de jongere openstaat voor de opvoeder. Het is niet de functie (opvoeder, leerkracht, directeur ...) die zorgt dat je kan opvoeden. Je kan je dus niet verschuilen achter je rol of taak. Je zoekt naar verbinding met de jongere en zijn context vanuit een respectvolle en echte betrokkenheid en empathie.
Don Bosco had een groot vertrouwen in de relaties en vriendschappen die jongeren met elkaar aangaan. De roepen die ze vormen kunnen zorgen voor een sterke dynamiek die hen doet groeien als mens. Hij bouwde heel zijn werking zo uit dat de groep die rol kon vervullen.
Waar je de groepsdynamiek ruimte geeft en er vertrouwen in stelt, investeer je in een pedagogie van verbondenheid.
De verbondenheid tussen opvoeders en jongeren en tussen jongeren onderling wordt zichtbaar en tastbaar in een bepaald klimaat dat Don Bosco als ‘familieklimaat’ omschreef. Daarin bied je warmte, structuur en veiligheid aan de jongeren. Dat wordt concreet in vele aspecten zoals de aanspreekbaarheid, humor, gezelligheid, ruimte voor het affectieve, samen vieren ... Wanneer je doelbewust in zo’n klimaat investeert, versterk je op jouw beurt weer de verbondenheid.
Verbondenheid reikt nog heel wat verder. Je opvoedingsveld is geen eiland. Als opvoeder kies je voor een brede kijk en zoek je verbinding met de leefwereld en omgeving van de jongere en met de ruimere maatschappelijke context.
Verbondenheid is uiteindelijk maar waarachtig als ze ook zichtbaar wordt in concreet engagement voor elkaar en voor anderen. Don Bosco zet je aan daarbij oog te hebben voor de meest kwetsbaren, zowel dichtbij als wereldwijd.
Voor Don Bosco was vertrouwen geven aan jongeren een krachtig pedagogisch principe. Het gaat om een onvoorwaardelijke positieve instelling ten opzichte van de jongere. Je moet niet wachten tot een jongere iets goed doet, voor je hem vertrouwt. In die zin gaat jouw vertrouwen in de jongeren vooraf aan hun vertrouwen in jou.
De pedagogie van vertrouwen doet je kiezen voor een waarderende benadering. Je gaat vooral op zoek naar aanwezige krachten bij de jongere en in zijn omgeving in plaats van te focussen op tekorten. Sterker nog, je ontwikkelt initiatieven waarbij jij jongeren aanspreekt op hun kracht en zij succeservaringen kunnen opdoen. Zo leer je hen te vertrouwen in zichzelf. Dat vormt de basis van waaruit ze kunnen groeien in weerbaarheid en in vertrouwen in anderen, de wereld en de toekomst.
Opvoeden vanuit vertrouwen omvat meer dan je positief opstellen tegenover jongeren. Het vraagt om je aanwezigheid bij en interesse voor de jongeren. Het vraagt om het loslaten van bepaalde vormen van controle en het bieden van ruimte en groeikansen. Don Bosco omschreef die manier van opvoedend aanwezig zijn als assistentie. (...) Het drukt zich uit in je concrete fysieke aanwezigheid bij de jongere en de manier waarop je je op de jongere afstemt. Je kunt heel wat troeven inzetten zoals: gezonde nieuwsgierigheid en empathisch vermogen, veiligheid en verbinding creëren, speelsheid en humor, sturend vermogen ... Een hele reeks persoonskenmerken en opvoedingsvaardigheden komen zo aan bod en versmelten tot een totaalaanpak. Iedereen kan op een persoonlijke manier aan assistentie doen. Niet alleen in vrije momenten, maar ook in de klas, in de leefgroep, in de alledaagse omgang met jongeren (en ook met collega’s) liggen talloze kansen om assisterend aanwezig te zijn.
Don Bosco onderscheidde in zijn assisterende benadering twee belangrijke aspecten: hartelijk en redelijk opvoeden. Hij was jongeren op een hartelijk-warme manier nabij, hield voeling met hun leefwereld en luisterde naar hun kijk op de dingen. Tegelijk toonde hij voldoende stevigheid en durfde hij grenzen te trekken en stootblok te zijn om de veiligheid van hun groeiruimte te garanderen.
Kiezen voor een assisterende aanwezigheid vraagt dat je deze complementaire dimensies in je handelen integreert. Je gaat op een warm-hartelijke manier met jongeren om en maakt werk van een ‘familieklimaat’. Zo ontstaat er een basisvertrouwen van waaruit je kunt opvoeden.
Toch is je vertrouwen in jongeren niet naïef of blind want je stemt je af op hun beginsituatie en draagkracht. Je overvraagt hen niet en onderschat hen evenmin. Door het aanbrengen van de nodige structuur en grenzen bied je hun een veilig kader. Grensoverschrijdend of destructief gedrag zie je niet door de vingers, maar je maakt onderscheid tussen het gedrag en de persoon. Het afkeuren van wat een jongere doet, gaat niet samen met het veroordelen van zijn persoon. Juist door je vertrouwvolle hartelijke relatie kun en mag je hem aanspreken op zijn gedrag en op de mogelijk onderliggende boodschap die dat gedrag in zich draagt. Je bent ook ‘redelijk’ in wat je verwacht, rekening houdend met de concrete situatie van de jongere. Je durft ten slotte jongeren ook aanspreken en uitdagen om te groeien in redelijkheid door verwachtingen en grenzen te duiden en transparant te maken.
Voor Don Bosco was geloof, naast de hartelijkheid en de redelijkheid, een van de drie pijlers van zijn preventief systeem. Zijn levensmotto was ‘Da mihi animas’, letterlijk vertaald ‘Geef mij zielen’. Hij wilde voor jongeren een zielen-herder, ‘pastor’ zijn die hen hoedde en begeleidde bij hun ontwikkeling als mens. De verbondenheid met mensen groeide voor hem vanuit de verbondenheid met God. Dat uitgangspunt heeft in de huidige tijd en cultuur zijn vanzelfsprekendheid verloren, zowel voor jongeren als voor opvoeders. De gelovige dimensie van het bestaan vandaag recht doen is niet eenvoudig, wel uitdagend.
Een pedagogie van geloof kijkt vanuit een eigen invalshoek naar het op weg gaan met jongeren. In elke mens schuilt het verlangen voluit te ‘ Leven’. De Bijbel verhaalt hoe mensen telkens weer gestuurd werden door dat verlangen om op weg te gaan, zoekend naar wat écht Leven geeft. We lezen er ook hoe God de mensen op die weg telkens tegemoetkwam als de God van het ‘Verbond’, de God die met mensen mee op weg gaat en bij hen blijft in lief en leed.
Door het verlangen van de jongeren te verbinden met bijbelse verhalen kunnen ze ontdekken dat ze ten diepste aanvaard en graag gezien worden zoals ze zijn. Tegelijk zet je hen op weg om te groeien in mens-zijn en om het Leven dat in hen ligt, te ontplooien. Je laat hen ervaren dat ze nooit alleen onderweg zijn. Menszijn is ook altijd medemenszijn. Anderen zijn tochtgenoten, gave en opgave voor onderweg.
Dat perspectief open je voor jongeren vooral door je manier van doen. Je eigen aarzelend en twijfelend zoeken, mag daarin zichtbaar en ervaarbaar zijn. Geloof is geen pakket met pasklare antwoorden dat je op het bord van de jongere legt. Juist de vragen zetten in beweging en maken groei mogelijk.
Pastorale activiteiten zorgen bij het samen op weg zijn voor verdichtingsmomenten waarin het gelovige en zingevende aspect op de voorgrond kan treden. Ze zijn bron en teken van de hoop die het salesiaanse project draagt.
Preventief
Opvoeden was voor Don Bosco werken aan de voorwaarden tot groei. Hij was zich bewust van de kwetsbaarheid, maar ook van het potentieel van jongeren en stemde zijn aanbod daarop af. In Valdocco creëerde hij zo een veilige groeiruimte die de nodige structuur en grenzen bood en hen uitdaagde zich vanuit hun eigen krachten te ontwikkelen naar zelfstandigheid. Hij noemde dat zijn ‘preventief systeem’.
Jongeren hebben een dergelijke groeiruimte nodig. In die ruimte leren ze gaandeweg wat op hen afkomt te hanteren. Rekening houdend met hun graad van ontwikkeling en weerbaarheid, maak je daarom als opvoeder de afweging wat je al dan niet in die groeiruimte binnenbrengt en wanneer en hoe je dat doet.
Je leert hen ook op een gepaste manier omgaan met de vele invloeden waarmee ze in aanraking komen. Je voorziet in een aanbod waardoor ze zich kunnen ontplooien, nieuwe vaardigheden aanleren en hun gevoel van eigenwaarde versterken. Dat kan evengoed in je dagelijkse omgang met jongeren als in grotere projecten, bovenop je takenpakket.
Integraal
Het verlangen om jongeren tot groei te laten komen, deed Don Bosco kiezen voor een integrale opvoeding. Integraal wil zeggen 'volledig'. In Valdocco bood hij jongeren de kans tot spel en ontspanning, tot verdieping en religieuze ontwikkeling, tot handvaardigheid en technische vorming, tot studie en intellectuele ontplooiing ... Zo konden zij al die verschillende aspecten ontwikkelen en zich op een persoonlijke manier eigen maken. De salesianen vatten die integrale aanpak samen in het ‘oratoriocriterium’. Voor Don Bosco moest elk werk, elke opvoeder aan jongeren een ‘thuis, een school, een speelplaats, en een parochie’ bieden. Dat betekent dat je aan jongeren een eigen plek biedt waar ze welkom zijn, aanvaard worden in wie en wat ze zijn en waar ze zich geborgen weten. Je maakt van je werk een huis waar een gastvrije, ongedwongen, familiesfeer heerst, waar getroost wordt en gelachen. ‘School’ als leerplek verwijst naar de mogelijkheden om het leven te leren en te groeien in inzicht en wijsheid. Gaandeweg krijgen de jongeren oefenkansen in het omgaan met vrijheid en verantwoordelijkheid. De ‘speelplaats’ zorgt ervoor dat jongeren zich ontspannen en uitleven. Zij krijgen een kans de waarde van vriendschap te ontdekken. Feesten geven het leven kleur en ritme. De term ‘parochie’ staat voor een zinplek. Het verwijst naar de ruimte die aan jongeren geboden wordt om zichzelf en het bestaan als een mysterie te ontdekken. Ze kunnen er de liefde van God ervaren in de verbondenheid met een gemeenschap die voorleeft en draagt.
Onder de aanpak van Don Bosco gaat een kijk op de mens schuil die alle aspecten van het menszijn een gelijkwaardige en complementaire rol toekent. In je opvoedend aanbod is het belangrijk oog te hebben voor dat brede spectrum: het lichamelijke, het affectieve en emotionele, het sociale, het intellectuele, het spirituele, het technische, het ethische, het esthetische ...
Integraal werken houdt in dat je al die dimensies ruimte geeft en ze aanspreekt. (...)
Vreugde
Vreugde een plaats geven in de opvoeding gaat over meer dan ‘plezier’ maken. (...) Vreugde wordt zichtbaar in een authentieke (= echte, niet-oppervlakkige) ontmoeting. Vreugde is de vrucht van de fundamentele acceptatie van zichzelf en de ander en van een positieve, groeigerichte relatie met elkaar. Voor Don Bosco was vreugde een graadmeter van het pedagogische klimaat. Wanneer de verbondenheid, de veiligheid en het vertrouwen tussen jongeren en opvoeders wegebben, verdwijnt de vreugde en gaat ook je ‘arbeidsvreugde’ als opvoeder verloren.
Investeren in (een pedagogie van de) vreugde betekent niet dat je altijd alles leuk moet vinden of leuk moet maken. Het gaat over een diepere grondtoon in je opvoedingspraktijk.
Gevoeligheid voor levensvreugde is een basiswaarde van waaruit je werkt en die je jongeren ook aanreikt. Concreet betekent het onder meer dat je jongeren ontvankelijk maakt voor schoonheid, dat je hun kansen geeft tot zelfexpressie, dat je hen uitdrukkelijk bevestigt, dat je met hen feest viert, dat je hen een moment van stilte laat proeven ...
Vreugde had voor Don Bosco een spirituele dimensie. Hij beschouwde ze als een godsgeschenk en een teken van Gods aanwezigheid. Waar wij geloof vaak spontaan associëren met ernst en zwaarwichtigheid, verbond Don Bosco het met speelse vreugde die zich uit in jeugdig enthousiasme. De term enthousiasme betekent letterlijk ‘in God’ zijn. Ze verwijst naar Zijn vreugde omdat je als mens dan voluit leeft. (< Grieks enthousiastḗs, een afleiding bij het werkwoord enthousiázein ‘in goddelijke vervoering zijn’)
In de opvoedingspraktijk van Don Bosco namen spel en een speelse aanpak een bevoorrechte plaats in. Hij stimuleerde het actieve, collectieve spel en creëerde er letterlijk en figuurlijk de ruimte voor. Het was voor hem geen intermezzo tussen de dingen die er wel toe deden.
Spel
Ruimte voor spel en voor speelse elementen horen daarom thuis in je salesiaanse opvoedingspraktijk. In het spel zitten krachtige groei- en leerkansen. Het geeft ruimte aan verbeelding en fantasie. Het helpt jongeren tot expressie brengen wat in hen leeft en bevordert het kanaliseren van hun impulsen. Jongeren leren er omgaan met elkaar, oefenen rollen en ontwikkelen er hun sociale vaardigheden. Het biedt kansen om zelf grenzen te integreren, afspraken te maken en de waarde daarvan concreet te ervaren. Zonder regels ontaardt een spel immers al snel. Spelen is misschien wel de meest integrale en integrerende manier om het leven te leren. Je rol als opvoeder in dit spelen beperkt zich niet tot toezicht houden of observeren vanaf de zijlijn. Voortdurend spoort Don Bosco zijn medewerkers aan om actief betrokken bij het spel aanwezig te zijn en er zoveel mogelijk aan deel te nemen. Het spel is een ruimte waarin je veel kan ontvangen en geven. Je leert er aansluiten bij de leefwereld van de jongere. Je wint er vertrouwen dat een solide basis biedt aan de opvoedende relatie. Het woord dat je op die momenten bij een jongere zaait, heeft veel meer kans om wortel te schieten en vrucht te dragen.
Het speelse hoort niet alleen thuis in de uitdrukkelijke spelmomenten, je neemt het ook mee in het hele opvoedingsgebeuren. Speelse elementen integreren in je aanpak en met humor situaties hanteren dragen bij aan een hartelijke sfeer en werken vaak ontladend.
Voor Don Bosco was het godsvertrouwen de basis voor een perspectief van hoop. De opvoeder was voor hem een werker in Gods wijngaard die al zijn krachten inzet voor een rijke oogst en tegelijk op God vertrouwt die de ranken tot groei brengt. Een wijngaardenier moet zijn druivenranken snoeien, opbinden en bemesten om te helpen om vrucht te dragen, maar hij heeft niets te zeggen over zon, regen of de andere factoren die zorgen dat de druiven groeien. Als opvoeder stel je je ten dienste van het groeiproces. Tegelijk besef je dat jij het proces niet aanstuurt. Je werkt mee aan een proces dat je als opvoeder niet zelf kan sturen, laat staan dat je het volledig kan begrijpen.
Geregeld verwees Don Bosco naar Jezus Christus die het geknakte riet niet breekt en de kwijnende vlaspit (=lont van een olielamp) niet dooft. Jezus gaf mensen niet op omwille van hun problemen of beperkingen (het geknakte riet, de kwijnende vlaspit...) Don Bosco spoorde zijn medewerkers aan tot vertrouwen in de groei van elke jongere, ook van diegenen bij wie ze vooral de problemen en beperkingen zagen. Gras groeit niet door er aan te trekken, enkel door te zorgen dat het voldoende vruchtbare grond, licht en water krijgt.
Volwassen worden gebeurt met vallen en opstaan. Soms kun je met jongeren niet meer dan enkele kleine stapjes zetten of moet je toezien hoe ze afdwalen en zich vastrijden. Opvoeden betekent dan dat je geduldig en vasthoudend nabijblijft, de weg van de geleidelijkheid bewandelt zonder het vertrouwen in de groeikracht van de jongere op te geven.
De pedagogie van de hoop bepaalt hoe je naar de jongere kijkt. Het is tegelijk een manier van kijken die je door je opvoedend handelen aan de jongere meegeeft. Jongeren hebben recht op een gezond basisvertrouwen in het bestaan, in de rol die ze daarin kunnen spelen, in wat ze kunnen betekenen voor anderen. Ze verlangen ook te horen en te ervaren dat je kunt vertrouwen in een perspectief dat verder reikt dan het menselijke kunnen en dat ze in dit bestaan ‘gedragen’ worden over alle grenzen heen.