Prins Maurits

In 1665 hadden Jan van Schouwenburg, Aleide van Hemert en haar zoontje Cornelis, rond 1665, een achterneef van Jan op bezoek: Johan Maurits. Hij logeerde bij hen op het Stins met de Valk (nu: Martenahuis) en recruteerde er militairen voor de Slag om Overijssel in o.a. it Bogt fan Guné. Een bekende Franeker kroeg, met een merkwaardig verhaaltje. Bogt is inmiddels algemeen geaccepteerde taal voor drank die niet te pruimen is. Het memoreert de Bocht van Guinée in West-Afrika waar Prins Maurits het aldaar gelegen Fort Nassau gesticht zou hebben. In de zeehoek liggen een aantal Nederlandse handelsnederzettingen als Fort Witsen, Fort Amsterdam en Fort Batenstein, dichtbij Goudkust, Peperkust, Ivoorkust en Slavenkust. Het typische drankje Oranjebitter zou in die omgeving ontstaan zijn. Bij het afscheid op 6 januari 1665, wanneer Johan Maurits vertrekt, zakt hij echter met het krijsende paard, door de krakende brug, en stort in het water. Het ongeval kost Prins Maurits bijna het leven, mede vanwege het ijskoude water. Van Schouwenburg haalt hem levenloos uit het water. Maar een slok van het ‘bogt’, brengt hem weer tot leven. Vermoedelijk is sprake van een aanslag, mogelijk het werk van handlangers van Bernard van Galen, de Duitse bezetter uit Münster, beter bekend als Bommen Berend. Prins Maurits weet Van Galen pas in 1672, met grote moeite, te verdrijven. Van de Ontvanger-Generaal in Leeuwarden leren we dat Maurits in februari 1665 zijn vaandel en bagage naar Leeuwarden liet vervoeren. Drie jaar later krijgt het bezoek nog een staartje. In 1668 plaatst Van Schouwenburg een peperdure advertentie vanwege een rampzalige diefstal van alle familie-sieraden van zijn vrouw Aleide van Hemert en haar zoontje Cornelis, uit de opengebroken meubelkast op het Stins. Aangeslagen komt Aleide in 1670 te overlijden. Jan hertrouwde in 1671 met: Marije Maurits, welja zijn zuster? De Leeuwarder Courant herinnert dit voorval 3 eeuwen later, in een bericht uit 1965, over de gebeitelde gedenkplaat bij de brug.

© 2019 Frederik N. Heinsius