De Friese geschiedenis heeft bij de Romein Tacitus (56-117) een intrigerend stukje over de twee Friese koningen Malorix en Verricus. In onze taal "Mallerik" en "Verrek", met andere woorden twee "domoren", in de ogen van de Romeinen twee "dommeriken". Zij hadden een aanvaring met de Romeinse overheersers, die hen daarna een passende straf wilden opleggen. De kwestie betrof de Rijnoever, waar men in een oeverzone van 20 m. niet mocht wonen; een zogeheten verkeersruimte op de rivieroever. Edoch, deze koppige leiders hadden zich toch aldaar genesteld, en het land ingezaaid. De Friezen lokken een juridisch proefproces uit; zij ambiëren in die 'verkeersruimte', als nomaden, te wonen, werken en handelen. Dictator Nero zal daarom een straf moeten afwegen. In 58 n. Chr. moeten de leiders voor straf naar Rome reizen, om van keizer Nero het oordeel te vernemen. Na het gesprek blijkt de 'straf' het Romeinse burgerrecht te zijn. Men mag dus aannemen dat zij wel in de naastgelegen stad op de Rijnoever, als burger, mochten wonen, maar dat zij hun Vrijheid om te reizen in de oeverzone daarmee opgaven. Men werd daarbij zelfs nog uitgenodigd om een gevecht in de Arena bij te wonen. Hierbij schreeuwden de Friezen: "Wij zijn de slimsten en sterksten onder alle volkeren". Ondanks de 'goede' afloop, spreekt men van een hoge straf; ver weg van huis en haard, met alle gevaren van dien. Het verlaten oevergebied vormt vermoedelijk de Lex Ripuaria, de wet voor nomadische (rivier)volkeren.
Verritus en Malorix
© 2017 F.N. Heinsius