Schrijfplankje Tolsum

(Ook: schrijfbretje van Tolsum) Bij afgravingen in 1914 van een terp in het Nederlandse buurtschap Tolsum bij Tzum op centraal Westergo is een Romeins plankje van hout gevonden genaamd Tabula. Het betreft een soort houten schrijfbordje in tabelvorm dat men vasthield en beschreef. Met een scherpe pen genaamd stilus kraste de schrijver zijn tekst in de dikke waslaag op het hout, te vergelijken met de etslaag die nodig is voor het maken van een ets. De tekst ontstaat meteen door het verwijderen van de waslaag op het hout en blijft altijd goed zichtbaar door verkleuring van het hout. De notaties kan men het beste beschouwen als de handelingen van de notaris die een kolomvormige akte maakt en daarna registreert. Over de vondstwijze zelf is bijzonder weinig bekend. De afgraving was het gevolg van een ruilverkaveling ter plaatse, waarbij de hele terp verkocht is en tot het maaiveld werd afgegraafd. Zo is de terp op Groot Tolsum met flink wat grond erin voor fl. 21.000,- verkocht en verdwenen. Prof. dr. C. W. Vollgraff (1876-1967), hoogleraar Griekse taal- en letterkunde in Groningen, onderzocht de tekst al in 1917. Vollgraff kwam vervolgens tot de conclusie dat de akte handelde om de aankoop van een koe door een Romein bij een boer uit de omgeving. De geleerde noemde daarbij de centurions Titus Cesdius en Mutus Admetus. Tussen 14 en 43 na Chr. verbleven beiden gelijktijdig in het Romeinse legerkamp Castra Vetera, concludeerde ondergetekende. Vanuit dit legerkamp is Nederland onteigend en veroverd. Dit betrof de rechteroever van de meest oostelijke tak van de Rijn, welke de bezetter telkens verschoof. Na verloop van tijd rezen hier en daar twijfels of Vollgraff de tekst wel correct ontcijferd had. Vele jaren later maakten nieuwe computertechnieken nader onderzoek mogelijk. Vervolgens bereikte een Nederlands-Engels onderzoeksteam op de universiteiten van Leiden en Oxford in 2009 de voldragen conclusie dat het plankje toch een andere tekst heeft. Het zou gaan om een overeenkomst, opgesteld onder het consulaat van C. Fufius Geminus, waarbij men denkt aan 23 februari van het jaar 29 na Chr., omtrent het overlijden van Jezus. De akte zou voor aflossing van een geldlening zijn van een onbekende aan een slaaf genaamd Carus. Kortom geen aankoop van een koe, maar een soort BKR-schuldregistratie. Ondergetekende gaf weer een andere uitleg (2017, Schrijfplankje Tolsum een kwestie van waarderen). Wanneer het géén aankoop van een koe, en géén BKR-codering was, dan denke men wellicht wel aan een conscriptie waardéring. De schuldenaar, de nog onbekende welke mist in de akte, zal het geld (na het houden van de markt) terugbetalen (op een zekere bepaalde tijd) en dat (eventueel) doen aan de plaatsvervanger van Carus (in casu de volgende Friese slaaf c.q. soldaat). Voor deze zogeheten 'plaatsvervanger' kent men in het notariaat nog altijd een standaardcontract. Hierbij gaat het veelal om een vrijkopende dienstplichtige, diens plaatsvervanger en een zaakwaarnemer. Merkwaardig genoeg kent men in de Griekse mythologie dan ook nog het fantastische verhaal van een zekere Icarus, de naam van de slaaf, met (vleugels als) een houten raamwerk met daarop was. Het Friese verleden heeft zo zijn fabuleuze sporen nagelaten.

© 2018 F.N. Heinsius