Vrijheid

In de standenmaatschappij behoorden de Friezen vanaf de Romeinse tijd tot de hoogste stand, de stand der Vrijen. De Romeinen leefden met 4 standen: nobiles (patriciaat), liberi (vrijgeboren), liti (vrijgelaten) en servi (slaven). Men mag veronderstellen dat de inheemse Fries, op grond van zijn vorstelijke afkomst, ten minste vrijgeboren is. Spreken van Friese vrijheid (een vrije heit) is eigenlijk dubbelop: vriese vrieseheit. Ook de vader is vrijgeboren. Belangrijke Engelse woorden hiermee verbonden zijn: Freedom en Freeze. Voor het vrij zijn, was een friese vader voor een vrijman voldoende. De moeder mocht vrijgelaten zijn. Karel de Grote heeft, zo beweert men, rond 802 n.Chr. in de geschonken zogeheten Vrijheidsbrief geschreven, dat hij de Friezen voor een vrij en onafhankelijk volk waardig acht. De verklaring heeft verder weinig om het lijf en aan de authenticiteit wordt tot op heden getwijfeld. De brief lijkt wel geschreven door een middeleeuwse Karel en bevat een herhaling van het standpunt in de Lex Frisionum waarin dit vrijheidsaspect al onomwonden schriftelijk is vastgelegd, aangezien deze juridische positie in de praktijk reeds lang bestond. Het lijkt al te ontstaan bij de eerste beoordelingen van het Friese volk door de Romeinse verkenners die voorzichtig concluderen dat men er van de hoogste koningen afstamt. De senaat dient zich daar rekenschap van te geven. Niet de Romeinen, maar de Franse keizer Napoleon zou de Friezen, door de invoering van de dienstplicht in 1811, teruggezet kunnen hebben in de stand der liti; na vervulling van de dienstplicht, feitelijk een onvrije tot die vrijlating, in het leven van elke weerbare Friese man. De oostfriezen is dit niet overkomen. De saksen hadden altijd al een relatief lage sociale positie.

Friese oorkonde vrijheid

© 2017 F.N. Heinsius