Wederom een grote dienstwoning met grote tuinen.
Een voortuin met vlak voor de open voorgalerij een mangaboom en aan de zijkant een djeroek bali-boom en een djamboe-air boom.
Deze voortuin was met een altijd-groene, manshoge heg gescheiden van de drukke stationsweg.
Als je bij de ijzeren poort stond, zag je de dokkars voorbijrijden en wandelden de verkopers vrolijk en druk pratend langs.
Hun koopwaar droegen ze naar een dichtstbijzijnde pasar. Volgens mij kwamen ze met de trein uit het binnenland. Een enkele fietser passeerde ons, vriendelijk groetend.
In één van de twee slaapkamers aan de voorzijde van het huis sliep ik met Bert. 's Morgens, als het nog donker was, hoorde ik de grobaks langsrijden. De grote houten wielen ratelden over de asfaltweg.
"Hoe laat is het?"
"Vijf uur, half zes."
"Waar gaan ze heen? Wat vervoeren ze zo op de vroege ochtend?"
"Voorraden, balen suiker, rijst, fusten olie en zo; Voor de winkels van de Chinezen."
Dan beginnen vogels te zingen en te fluiten. Het wordt lichter.
In de bijgebouwen hoor ik de bedienden het ontbijt klaarmaken en in de eetkamer wordt de tafel gedekt door de baboe. In haar kimono controleert Ma of alles gaat zoals het hoort. Pa schijnt al naar de badkamer gegaan te zijn. Lekker mandieën, de douche wordt zelden of nooit gebruikt. De grote staande klok in het salon heeft al zes uur geslagen. Vanaf het perron van het station klinken de fluitsignalen van de vertrekkende stoomtreinen.
De pratende beo bij de overloop laat zich ook horen.
"Of iemand voor mijn eten wil zorgen", schijnt hij te roepen.
"Ja hoor", zegt de kebon en schuift een stuk papaya in zijn kooi. Ook het drinkbakje wordt ververst.
Het lijkt net of Beo roept: "Dankjewel!"
Mijn broers en ik moesten ons klaarmaken om naar school te gaan. Lekker fris mandieën, aankleden, ontbijten met brood en dan lopend naar de Broedersschool. Langs het station dan rechts het hoofdkantoor van de Staatsspoorwegen laten liggen, richting de grote kantoren. Goed uitkijken bij het oversteken, langs de R.K. Kepandjenkerk en de zusterscholen en dan langs de trambaan naar de straat die Gatottan heet.
Zo gingen Bert en ik zes dagen in de week naar de lagere school. Meestal samen. Maar soms ook alleen; Waarom weet ik niet meer.