Een beetje opgewonden komt Pa thuis van zijn werk.
"Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd?", vraagt Ma bezorgd.
"Moet je horen! Minister Colijn in Holland heeft aangekondigd om de salarissen van alle ambtenaren te korten".
"Oh", zegt Ma verschrikt,”dus jij krijgt ook minder betaald!"
"Ja! Die minister Colijn zegt, dat er een financiële crises is. Dat ze moeten bezuinigen!"
Na van de eerste schrik bekomen te zijn gaan Ma en Pa overleggen, hoe ze het moeten doen met minder salaris.
Opeens roept Ruud uit de voortuin: "Hé, daar komt pastoor Schoenmakers!"
Als huisvriend komt pastoor Schoenmakers regelmatig bij ons op bezoek.
Ma, Pa en de pastoor bespreken de situatie. Pa moppert:
"Nog nooit heb ik Europees verlof opgenomen. Maar nu denk ik, dat wij dat maar eens moeten doen. Hard werken is goed. Om de vijf jaar met Europees verlof hoeft niet. Maar nu, wat denken jullie ervan, zullen we nu wel voor een jaartje naar Nederland gaan?"
"En hoe denk je dan te gaan? En kan dat zomaar met onze vijf zonen?", vraagt Ma op een bezorgde toon.
"Dat zal ik wel regelen!", zegt Pa strijdlustig.
"Heel goed", komt pastoor Schoenmakers ertussen. "Als jullie toch naar Holland zijn, ga dan eens bij mijn ouders op bezoek. Ze wonen in Oosterhout."
Als kind besefte ik toentertijd niet wat voor voeten het in de aarde had om met een heel gezin een jaar met Europees verlof te gaan.
Zoals gebruikelijk werd de dienstwoning weer ter beschikking gesteld aan anderen.
Dat hield dus in dat een deel van de meubelen en huisraad in een gudang van de dienst opgeslagen werd.
De rest ging voor de verkoop naar een vendu kantoor.
Grote hutkoffers moesten worden aangeschaft om onze textiel, schoenen en persoonlijke bezittingen mee te nemen voor de reis en een jaar verblijf in Holland.
Uiteraard moest de huisvesting in Den Haag voor 7 personen ook geregeld worden, maar ook de scholen en opleidingen van mijn broers.
Terugblikkend moet het voor Pa en Ma een heel avontuur geweest zijn om als 40 en 37 jarigen met hun vijf zonen naar een voor hun onbekend land te gaan.
Tot dan toe hadden wij immers nog geen enkele binding met Holland, waar geen familie, vrienden of bekenden woonden.
Maar goed, daar was als ik zoals gezegd als vijfjarige mij niet van bewust.
Wij gaan met de boot naar Nederland. Met de Sibajak.
Voor ons vertrek moet er nog een familiefoto worden gemaakt.
1935: Samen met pastoor Schoenmakers op de foto voor ons vertrek naar Holland.
v.l.n.r. Nono, Bert, pastoor Schoenmakers, Guus en ik, Ma, Pa, Ruud.
Pa en Ma regelen alles om van Mojokerto naar de haven van Soerabaia te gaan.
In de haven, Tandjung Perak genaamd, ligt een passagiersschip afgemeerd.
Als kleine jongen vind ik het grote schip indrukwekkend.
Eerst de loopplank op, die langs de boot is omlaag gelaten.
De loopplank wiebelt een beetje en daaronder is het zeewater. Stevig aan de hand van Ma loop ik naar boven.
Een grote opening in de wand van de boot geeft toegang tot een ruime hal.
We worden vriendelijk ontvangen door mannen in wit uniform met strepen op de mouwen. Zelfs de Javaanse hutjongens lopen rond in keurige witte pakken. Onze handbagage hoeven we niet zelf naar onze kamers te dragen. "Hutten" worden die genoemd. De stapelbedden zijn keurig opgemaakt en de raampjes zijn rond heten patrijspoorten. Het is even wennen aan de nieuwe omgeving.
Het schip heeft verschillende etages! Samen met mijn broers gaan we op ontdekkingstocht.
Via de ijzeren trappen lopen we van dek naar dek. Van het wandeldek met dekstoelen komen we op het sportdek, het sloependek en uiteindelijk op het promenadedek.
Onderweg zien we zelfs dat op een van de dekken een openluchtzwembad is.
Door de binnenzijde van het schip lopen we weer terug.
De steeds breder uitlopende, met van hout bewerkte leuningen, trappen die toegang geven aan de verscheidene zalen vind ik prachtig. Ze zijn met tapijt bekleed. Dat heb ik nog nooit gezien We lopen langs een van de eetzalen en de muziekzaal met daarnaast de danszaal. Verder zien we een recreatiezaal en de kinderafdeling waar ik tijdens de reis met andere kinderen zal gaan spelen.
Na onze eerste ontdekkingstochten gaan we op een dek naar de railing.
De kade staat vol met wegbrengers. Een paar mensen kunnen op de boot maar geen afscheid nemen van hun familie.
De stoomfluit van het schip geeft het eerste signaal: Iedereen die niet meereist moet het schip verlaten!
Na een paar minuten snerpt het tweede fluitsignaal. De loopplanken worden opgehaald. Twee sleepboten liggen klaar om het schip van de kade te trekken. Alle passagiers aan de railingen staan klaar om serpentines richting de wegbrengers te gooien.
De trossen worden losgegooid en het derde fluitsignaal galmt door de haven.
De passagiers gooien serpentines omlaag. Een paar wegbrengers kunnen nog net de eindjes vasthouden. De boot wordt langzaam van de kade getrokken en ik voel de machines van de Sibajak trillen.
De serpentines vormen de laatste band met de thuisblijvers.
De bootreis is begonnen.
Mijn eerste bootreis!
Het is 1935.