Ik liep laatst, midden in de bloesemtijd,
dezelfde tocht die ik met míjn ouders
door de Betuwe maakte.
Mijn kinderen keken hun ogen uit.
Appels immers, vallen niet ver van bomen.
Toch bekroop me bij déze sentimentaljourney,
het gevoel dat we niet op díe plekken kwamen,
die mij lang geleden
rillingen over de rug bezorgden.
Er was iets anders,
fundamenteel anders; maar wat?
Tijd vervormt wat was.
Jarenlang zocht ik lieveheersbeestjes
zo groot dat mijn hand er net omheen past.
In leraren, van de laagste
tot zeker halverwege de middelbare
school iets van alwetendheid.
Net zo onder de indruk
was ik van mijn eerste baas.
Hebben tegenwoordige bazen
minder doorgeleerd?
Zijn ze minder vakvolwassen?
Of ligt het ook hier aan mezelf;
ben ik verstard, te kritisch,
of juist te onaangepast?
Net reikte mijn huidige leidinggevende
weer eens naar het laaghangend fruit.
Een diepe zucht ontsnapte.
Ik spande me in
mijn hoofd niet te schudden.
Mijn gedachten kon ik niet tegenhouden.
Zo, door alleen het fruit dat doordraait
of moest van bomen te plukken,
verandert er nooit iets.
Ineens in een flitst,
zag ik wat er veranderd was in de Betuwe:
de bomen zijn kleiner geworden.
Het fruit hangt lager!
Mijn manager wil geen melige appels
maar doet een geniaal appél
iets hoogs begrijpelijk
en bereikbaar te maken.