De kalfslap

Ik was verloren vanaf het ogenblik dat ik, met mijn nummertje vijfendertig in de hand gekneld, mijn oog op haar liet vallen. Ze lag in de toonbank. Bijna obsceen in haar gladde naaktheid. Het was een zeldzaam mooi gedraaid exemplaar. Glibberig, maar stevig, met dat ietsje meer persoonlijkheid waardoor ze meteen tussen de andere worsten opviel. Ik kon niet anders dan staren. Mijn buurvrouw, die zag dat ik het zwaar te pakken had van een chipolata, buitte de situatie uit door me mijn beurt te ontfutselen. Zo moet ik daar een tijdje gestaan hebben, tot de behaarde hand van de slager de worst uit de toonbank greep. De schok was immens. Mijn kreet bleef niet zonder gevolgen: de meneer met nummer zevenenveertig stapte zenuwachtig opzij en liet me bibberend voorgaan.

"Ik ben met pensioen," stamelde hij, "ik heb tijd."

De slager stond me met open mond aan te gapen. De chipolata hing slap uit zijn hand tot bij de koteletten. Het houten stokje had gefaald om de boel bij elkaar te houden. Ik zuchtte. Voor mij hoefde het niet meer. De magie was weg.

"Voor mij een kalfslapje," stelde ik voor. De slager knikte. Hij rolde de chipolata terug op en ramde de prikker er stevig in. Toen greep hij de kalfslap.

Waar die conditie vandaan komt weet ik niet. Mijn grootvader langs moeders kant viel al eens in slaap in zijn bord soep, maar zo ver ik weet hield hij zich ten overstaan van bijvoorbeeld een chipolata kranig overeind. Nee, ik denk dat ik het zelf ontwikkeld heb. De aanleg was er natuurlijk ook. Ik ben er helemaal het type voor: sterk bijziend en introvert. En dan is er nog mijn fantasie. Ik leef zowat in mijn eigen wereld. Soms is die verbeelding zo sterk dat ik me begin af te vragen welke nu de echte werkelijkheid is. Als ik 's morgens op de rand van mijn bed zit is het gevoel het sterkst. Dan heb ik wel eens zin om luid te roepen: "Wil de echte wereld nu opstaan?" want dan is mijn verwarring totaal. Daarom heb ik ook zo'n affiniteit met dronkaards. Zij begrijpen mij. Ze zien in mij een zielsgenoot, ook al loop ik er broodnuchter bij.

Toen ik van de supermarkt terug kwam met mijn kalfslapje, werd ik op straat door een zwalpend exemplaar aangesproken:

"U hebt het ook hé!" brabbelde hij in mijn gezicht. Ik wuifde de dranklucht weg en stapte achteruit om hem beter in beeld te krijgen.

"De vrouwen hé! Ze maken ne vent zot!" Ik knikte begrijpend. "En een mens drinkt om zijn misère te vergeten. Zo is het toch?"

Mijn stilzwijgendheid sprak voor hem boekdelen. Hij omarmde me broederlijk en zwalpte weg. Ik keek hem na. Hij had moeite om zijn evenwicht te bewaren, als een man op de maan. Ik glimlachte, omdat ik ontdekt had wat ons verbond. Mannetjes op de maan, dat waren wij. Beiden probeerden we te overleven. Ieder van ons vond zijn eigen vluchtpad. Hij in de drank. Ik in mijn conditie. Ik prees mezelf gelukkig: mijn strategie was veel goedkoper. Fluitend legde ik de laatste meters af naar mijn voordeur.

"Waar ben je dat kalfslapje gaan halen?" wilde mijn vrouw weten, "in Alaska misschien? Weet je wel hoe laat het is?"

"Ik kwam een bekende tegen, " zei ik. Wat niet eens zo erg gelogen was