Honds

Behoedzaam schuif ik mijn benen uit bed. Als mijn voeten de koude vloer raken, begint Iris enthousiast mijn tenen af te likken. Ik laat haar maar even begaan."Gekke teef," glimlach ik. Mijn stem klinkt hees. Iris houdt haar hoofd schuin. Ze beseft dat er wat mis is met mij.

Mijn hoofd tolt als ik rechtop probeer te staan. Ik strompel naar de spiegel en schrik van de man die me met bloeddoorlopen ogen aanstaart.

"Waar heb jij uitgehangen?" vraag ik hem. Ik zie hoe hij zijn wenkbrauwen fronst en nadenkt. Dan kijkt hij me diep in de ogen en zegt :

"Ik weet het niet."

Op de trap laat ik Iris voor me uit lopen. Mijn benen voelen aan als elastieken, zodat ik me stevig aan de leuning moet vasthouden. Beneden zit mijn vrouw. In de sofa. Ze leest. Stephen King. Op de cover staat een slijmende hond. Mijn vrouw griezelt graag. Misschien was dat wel de reden waarom ze met me trouwde.

"Zo, ben je wakker?"

Ik grijns en loop wat onzeker naar haar toe.

Haar gezicht is een masker. Ik kus haar op de wang.

"Schat..."

"Hm?"

Het is een spannend boek, want ze kijkt niet eens op.

"'t Was me wel een feestje hé?" probeer ik quasi opgewekt. "Zeker, heel leuk. Je was ook goed op dreef."

"Iedereen heeft zich goed geamuseerd, denk je niet?" vis ik.

Ze legt haar boek weg. Ik zie een schittering in haar ogen die niet veel goeds belooft.

"Zeker. Behalve dan misschien die collega van je, die stijve hark. Van Knuttegem. Nee, die kon helemaal niet lachen."

"Je bedoelt, euh...wat bedoel je?"

"Je weet best wat ik bedoel. Niemand wordt graag ondergekotst."

"Wat? Heb ik..." Ik plof net op tijd neer in een zetel voor mijn benen het begeven.

"Nadat je zijn vrouw hebt afgelikt."

"Hélène?"

"Ze was woest. Ik denk dat we ze niet meer zullen terug zien."

"En ik heb haar...en dan..."

"Je hebt haar eerst afgelikt en daarna haar man ondergekotst.

"Dat meen je niet!"

"Maar goed dat het niet andersom was. Doet je voet nog pijn?"

"Mijn voet? Tja, mijn grote teen, nu je het zegt."

"Dan heb je nog geluk. Zo'n jaguar weegt wel een paar ton, denk ik."

"Welke jaguar?"

"Die waar je tegen hebt geplast. Die van meneer Schalbroek."

"Van mijn baas? Toch niet van mijn baas? Alsjeblieft, zeg dat het niet waar is! En waarom hield je me niet tegen?"

"Ach, je amuseerde je zo goed."

"Ik amuseerde me! Nu nog mooier! En weet meneer Schalbroek van mijn eh...actie?"

"Mm, misschien heeft hij je niet herkend in je vermomming."

"Mijn...mijn vermomming?"

"Weet je dat ook al niet meer? 't Was anders keileuk: iedereen moest er mee lachen. Behalve mevrouw Schalbroek, natuurlijk. Die vond het maar honds dat jij in je nakie met haar jas en hoed stond te pronken."

"Wat zeg je me daar? Ik, als vrouw verkleed? Ben je nu helemaal? En jij liet me maar doen?"

"Wat kon ik doen? Ik ben een vrouw. Het zwakke geslacht, weet je wel?"

Ze neemt haar Cujo weer op. Doet alsof ze ontspannen leest, terwijl mijn wereld instort. Mijn eer kwijt, mijn werk kwijt. Erger kan het niet.

"Ik wil dat je weggaat," zegt ze plots. "Ga maar op een ander de beest uithangen. En neem de hond mee."

Ik staar in de boosaardige ogen van Cujo. Ik weet plots, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat hij een slechte invloed heeft op mijn vrouw.

Zonder een woord te zeggen sta ik op.

Even later sta ik in de regen. Met Iris. Opgewonden likt zij mijn Italiaanse schoenen af. Ik besluit een blokje om te lopen. Een boeketje rode rozen kopen. Als dat niet lukt probeer ik plan twee: hijgtelefoontjes. Ik ben een meester in het imiteren van zwoele moordenaarsstemmen. Vorige keer sleurde mijn vrouw me na amper twee rondjes en evenveel telefoontjes binnen. Ik moest met een keukenmes in de gang gaan zitten, maar ik zat droog.

"Kom, Iris," zeg ik kordaat, "er is werk aan de winkel."

Iris kwispelstaart. Zij ziet zo'n ommetje wel zitten.

Iris-klein