Spoken op zolder

Manmoedig klap ik het luik naar de zolder open. Het is er donker en muf. Ik strompel vooruit, op zoek naar de lichtpeer. Een boosaardige kobold heeft ze blijkbaar op een andere plaats gehangen. Hoe ik ook met mijn armen maal, ik vind geen touwtje. Rotlicht, rotzomer, rotzolder! Ik verwens mijn vrouw om haar jaarlijkse gekte. Dit jaar moet de zolder worden opgeruimd. Ik stoot ergens met mijn voet tegenaan. Een lijk? Een rat? Of misschien is het Nosferatu die ik hier uit zijn winterslaap haal. Ik neem geen risico en schuifel wat opzij. Maar dan strijkt er iets zachtjes tegen mijn gezicht aan.

Ik druk mijn lippen op elkaar, opdat er niets harigs met acht poten en een license to kill in mijn keelgat zou kruipen. In een reflex haal ik woest uit naar het creatuur. Het zwiept tegen mijn hand aan. Draait zich er rond. Ik trek. Het licht gaat aan. De lichtpeer boven mijn hoofd zwaait furieus heen en weer. Mijn hersens registreren: een kleerkast, een zetel met een hoes, een kapstok, een bed. Geen spin, geen bloedzuigers uit Transsylvanië.

Gerustgesteld begin ik aan mijn verkenning. Er valt geen lijk uit de kast en onder de hoes van de zetel zit geen spook. Maar onder het bed vind ik een oude dame. Olivia. Ze ziet er nog goed uit, alsof de tijd geen vat op haar heeft gehad. Ze voelt koud aan. Ik neem haar teder vast en sleep haar onder het bed vandaan.

Twintig jaar geleden heb ik haar hierheen gebracht, naar haar laatste rustplaats. Met haar bedreef ik poëzie en schreef ik mijn eerste kortverhalen. Zij was mijn zielsvriendin aan wie ik alles toevertrouwde. Met haar heb ik uren van opperste extase doorgebracht, uren van verwondering en tederheid. En toen heb ik haar gedumpt voor een jonger model.

Ik til haar op en zet haar op het bed. Weer samen! Ik voel een krop in mijn keel. Ik wil haar tot leven wekken met het bloed van mijn gedachten. Bevend plaats ik mijn pink op de Q en mijn duim op haar spatiebalk. Ze reageert stroef op de druk van mijn vingers. Maar als ik met mijn ringvinger haar O beroer, geeft ze toe. Haar armen komen in beweging en mijn woorden kletteren tegen haar zachte rol aan.

'Wat doe je daar?' roept mijn vrouw. Ik draai me met een ruk om en zie haar hoofd door het luik steken.

'Wat is dat daar op je schoot?' vraagt ze. 'Toch niet die oude schrijfmachine? Je hebt me wijsgemaakt dat je die had weggegooid! Geef hier, dat ik het zelf doe!'

'Over mijn lijk!' zeg ik met trillende stem. We worstelen. Gestaald door het uitwringen van dweilen heeft zij een licht voordeel. Maar ik vecht dan weer vuiler.

'Ik ben je toekomst', hijgt ze. 'Olivia is je verleden!'

'Precies!' sis ik. 'Een schrijver heeft zijn verleden nodig.' Daar heeft ze niet van terug. Ze verzwakt even en ik geef een gemene ruk. Ze lost. Ik ren er met Olivia vandoor. Ik val. Olivia breekt op de vloer. In duizend stukken herinnering. Het is afgelopen. Ik draai me langzaam om naar mijn vrouw, lijkbleek, met bloeddoorlopen ogen. Een man zonder verleden.

'Laat die zolder maar zo,' zegt ze bezorgd, 'en doe vandaag de keuken maar.'

Mijn vrouw weet altijd precies wat ze moet zeggen om een mens er weer bovenop te helpen.

olivettie