Tics

Tics zijn vervelend. Vooral als je, zoals ik, kan putten uit een heel assortiment. Ik heb er zoveel, dat ik vorige week besloot om ze te inventariseren.Mijn vrouw was me, zoals steeds, zeer behulpzaam met het beschrijven van mijn eigenaardigheden.

"Je krabt altijd aan je neus," vertelde ze me aan de ontbijttafel.

"Dat doe ik niet."

"Dat doe je wel! Elke keer wanneer je zenuwachtig bent, zoals nu bijvoorbeeld...KIJK, je doet het weer! Of als je iets kwijt bent, of als je liegt."

"Waarom zou ik aan mijn neus krabben als ik lieg? Wat is dat voor onzin, Trouwens, ik lieg nooit."

"O, nee??? En die keer dan dat je zo laat thuis kwam, met lippenstift op je zakdoek, stinkend naar goedkoop parfum? Je zei dat je in slaap was gevallen op de tram. En toen krabde je aan je neus. Wat zeg ik: je krabde je neus verrot!"

"Wat zou dat? Wat is dat voor goedkope psychologie? Als ik aan mijn neus krab lieg ik, en als ik aan mijn oorlelletje pulk dan, dan... heb ik eigenlijk zin om je de kop in te slaan of zoiets zeker?"

"Nee, als jij aan je lelletje pulkt, dan wil je eigenlijk ergens anders zijn."

"En om weg te geraken sla ik je de kop in! Zie je wel dat ik gelijk heb!"

"Strijk zo niet met je vingers door je haren, het maakt me nerveus."

"Slurp jij dan niet zo aan je eitje."

"Ik slurp niet aan mijn eitje."

"Welles."

"Je bent gewoon jaloers omdat ik zo geen tics heb als jij."

"Bedoel je dat jij normaal bent en ik niet?" Ik voelde me boos worden. Mijn mondhoeken begonnen te trekken en de scheuten in mijn linkerbeen werden feller. Ik sloot mijn ogen en telde tot tien.

"Kijk, dat is ook weer zo'n tic van je: als je het niet kan halen, sluit je je ogen. Je steekt je hoofd in de grond zoals een struisvogel, hi,hi,hi!"

"Hi,hi,hi! Och, wat zijn we weer geestig vandaag. Och, wat zijn we spiritueel!"

"Nog zoiets: als je kwaad wordt, begin je altijd stadhuiswoorden te gebruiken."

"En wat zou dat? Wat zou dat?" riep ik met een rood hoofd.

Ze zweeg, en wees me er niet op dat ik, als ik werkelijk buiten mezelf geraak, alles twee keer zeg.

"Weet jij wat je bent? Weet jij wat je bent?" raasde ik voort. Maar, nog voor ik een antwoord kon formuleren op deze retorische vraag, smeet ze haar tweede, zacht gekookt eitje naar mijn hoofd. Triomfantelijk stond ik recht.

"En wat is dit, en wat is dit?" vroeg ik, wijzend op het ei tegen mijn revers.

"Een ei, een ei!" krijste ze.

"Nee!" riep ik, " dit is jouw tic! Elke zaterdag smijt jij je tweede eitje naar mijn hoofd!" Daar had ze niet van terug.

Met wild springende mondhoeken en een stuiptrekkend been ging ik waardig van tafel. Deze slag had ik gewonnen. Vond ik.

eitje