HET PROBLEEM
‘Hoe kom je aan dat autootje?’, vroeg moeder.
‘Heb ik gevonden.’
‘Waar?’
‘Op straat.’
‘Het lijkt op dat van Steven.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Is het niet van Steven?’
‘Ik weet het niet.’
‘Je weet dat het van Steven is. Ga onmiddellijk naar hiernaast en geef het aan hem terug.’
Frans ging met hangend hoofd op weg naar het huis van Steven. Moeder keek hem na en zei bij zichzelf. ‘Ik heb zo’n hekel aan leugenaars. En Frans wordt een leugenaar misschien wel een dief.’
BESPREKING
Een ironisch, ja tragisch aspect van het gezinsleven is, dat ouders door hun eigen gedrag precies het soort kinderen kunnen scheppen dat zij nu juist niet willen. In sommige gevallen is dat duidelijk te zien: de vader die een dappere zoon wil, zet hem onder druk en maakt hem bang, en het kind wordt een lafaard, waarbij de vader deze ontwikkeling nog versnelt door kritiek en sarcasme. Soms is zo’n ontwikkeling niet zo in het oog springend, zoals in het geval van de overbezorgde moeder wier kind tenslotte uitermate angstig wordt.
Het aanpakken van karakterproblemen is een gevoelige zaak. Aan de ene kant willen we zeker niet dat een kind denkt dat moreel onaanvaardbaar gedrag goed is; aan de andere kant willen we hem niet zo bang maken dat hij niet durft toe te geven dat hij iets verkeerds heeft gedaan en er niet eens over durft te praten.
Een overdreven reactie van de ouders kan het slechte gedrag van het kind in feite versterken, doordat er zó veel aandacht aan wordt geschonken dat hij ertoe gaat neigen het opnieuw te doen, omdat aandacht voor hem de meest wenselijke beloning is. Onthoud dus: als u een kind ergens een standje voor geeft, kan dat betekenen dat u hem in feite aanmoedigt om het wéér te doen.
OPLOSSING
Met betrekking tot problemen zoals stelen, liegen of ander moreel onaanvaardbaar gedrag is het het verstandigst, te voorkomen dat zulk gedrag optreedt. De beste preventie is een goede ouder-kind-relatie, die is gebaseerd op wederzijds respect, hetgeen openhartigheid, eerlijkheid en betrouwbaarheid aankweekt. Het kind dat het meest ‘vatbaar’ is voor liegen of stelen, is het kind dat vaak gestraft is.
Als het kind heeft gestolen of gelogen, is het het beste hem daar niet onmiddellijk mee te confronteren. Hij wil natuurlijk onplezierige gevolgen voorkomen en zal in de verleiding komen te gaan liegen - het is inderdaad zo, dat een rechtstreekse confrontatie vrijwel zeker een ontkenning uitlokt. Het is meestal het beste, op dat moment niets te zeggen of te doen. Later kunt u de zaak in alle rust met hem bespreken. Probeer niet hem in de val te laten lopen of hem in een hoek te drijven, maar moedig hem aan om waarheidsgetrouw te zijn (wees tactvol en laat het niet al te pijnlijk voor hem zijn). Bijna altijd zult u in staat zijn om zijn instemming te krijgen wat betreft de betrokken morele principes, maar ook ten aanzien van een eventueel vereiste schadeloosstelling.
Een boze preek en een veroordeling zullen waarschijnlijk meer kwaad dan goed doen. Een ouder moet zich ervan onthouden om tegen het kind op een dergelijke wijze te spreken: ‘je bent een dief en een leugenaar! je hebt niet alleen gestolen, maar toen ik je daarover aan de tand voelde, heb je ook nog gelogen. Mensen die liegen en Stelen, gaan naar de hel.’ Zulke opmerkingen zullen het kind waarschijnlijk angstig maken en zullen zeker zijn zelfrespect schaden.
OPLOSSING, TOEGEPAST OP FRANS
Moeder riep Frans en vroeg hem te gaan zitten. Ze glimlachte tegen hem.
‘Frans, ik wil even met je praten. Ik heb een autootje in de kamer gevonden dat niet van jou was, maar ik dacht dat ik het wel herkende. Ik heb Stevens moeder opgebeld en zij zei dat Steven huilde omdat hij zijn autootje nergens kon vinden. Misschien heeft hij het jou geleend en ben je vergeten het terug te geven, of misschien heb je het ergens gevonden en het toen maar mee naar huis genomen – maar je moet onthouden dat je nooit dingen die van een ander zijn mee mag nemen. Begrijp je dat?’
‘Ja mam.’
‘Mooi zo, lieverd. Ik wilde alleen maar weten of je het begreep. Wil je het autootje nu naar Steven brengen?’
Een poosje later deed moeder een spelletje met Frans. Belden waren in de beste stemming.
MEER VOORBEELDEN
Marleen begon allerlei onmiskenbare leugens te vertellen: wat zij allemaal had gedaan en wat er allemaal was gebeurd; vader en moeder keken elkaar aan en glimlachten Ze luisterden goed en toen begonnen zij op hun beurt ook wilde verhalen te vertellen. Marleen snapte het en ze begon te lachen. ‘Ik heb zomaar wat verzonnen’, zei ze en haar ouders lachten mee en bekenden dat ook zij er maar op los gefantaseerd hadden. Op deze manier zetten zij hun dochter niet voor gek, maar lieten haar weten dat ze haar door hadden.
‘Mama!" schreeuwde Sandra. ‘Patricia heeft mijn pop gepakt en ze wil hem niet teruggeven.’
Mevrouw Haarsma liet deze woorden tot zich doordringen, glimlachte tegen haar dochter en zei: ‘Mijn voeten doen pijn -mijn schoenen zijn te nauw.’
‘Hè?’, zei haar dochter niet-begrijpend. ‘Mama, heb je niet gehoord wat ik zei?’
‘Ja hoor, lieverd. Bedankt voor de mededeling. Maar mijn schoenen zijn te nauw en mijn voeten doen zeer.’
‘En zeg je nou niks tegen Patricia?’ Sandra was stomverbaasd. Gewoonlijk zou moeder haar andere dochter Patricia een flinke uitbrander gegeven hebben. Teleurgesteld riep Sandra: ‘Die stomme schoenen van jou kunnen me niks schelen.’
‘Dat spijt me’, zei moeder en ze draaide zich om.
Als een kind klikt over een ander kind, hoeft u daar niet op in te gaan. U kunt de situatie aanpakken door bijvoorbeeld beleefd te luisteren en dan de klikspaan een klacht van uzelf te vertellen -over het weer, de prijs van de eieren, of wat dan ook. De boodschap is duidelijk: ik schenk geen aandacht aan geklik.
Zijn ouders maakten zich erg ongerust over de 7-jarige Bert. ‘Hij is niet echt een dief, zei de moeder tegen de counselor, maar hij neemt dingen weg die niet van hem zijn. Hij komt in onze slaapkamer en pikt van alles en nog wat. We controleren tegenwoordig zijn kamer. Op een keer had hij ons trouwboekje; een andere keer de medailles van mijn man. Hij pakt alles wat hij maar te pakken kan krijgen.’
De vader voegde eraan toe: ‘Hij pakt dingen van zijn broertje en zusje en nu neust hij ook al bij de buren rond. We weten gewoon niet hoe we hem aan moeten pakken.’
Hierna vond er een gesprek met de jongen plaats in het bijzijn van zijn ouders. Tot hun verbazing zei de counselor niets over het stelen; in plaats daarvan vroeg hij Bert wat hem blij maakte en wat ongelukkig. Berts voornaamste punt in deze laatste categorie bleek te zijn, dat hij van zijn moeder niet op de fiets met zijn vriendjes ergens heen mocht. Hij wilde vooral graag naar de heuvels, zodat hij lekker hard naar beneden kon rijden.
‘Waarom hebt u niets over het stelen gezegd?’, vroeg de vader, nadat Bert de kamer weer had verlaten.
‘Per slot van rekening hebt u dat onderwerp al met hem besproken. Maar wat is dat over die fiets?’vroeg de counselor.
‘Hij is nog veel te jong om met zijn vriendjes te gaan fietsen, en zeker in de heuvels. Bovendien moet hij dan eerst een drukke weg oversteken - dat is veel te gevaarlijk.’
‘Maar Bert denkt dat hij er wèl groot genoeg voor is.’
‘Nou, ik vind van niet.’
‘Misschien moet u hem zijn gang eens laten gaan. De meeste kinderen zijn erg behoudend - ze zullen niets riskeren als ze denken dat het te gevaarlijk is.’
‘Wat heeft dit nou te maken met het stelen?’
‘Er kan een verband bestaan. Denkt u eens over mijn voorstel na. Láát hem op de fiets naar de heuvels gaan, en laat het verder op zijn beloop.’
Verscheidene weken later hadden de ouders weer een gesprek met de counselor. Ze deelden verheugd mee dat het stelen was opgehouden.
‘En hoe gaat het met de fiets? , vroeg de counselor.
‘Goed - hij redt zich best. Hij gaat nu vaak fietsen met zijn vriendjes. We laten hem zijn gang maar gaan.’
‘ Ziet u enig verband tussen het stelen en de fiets?’
‘Nee - ik zie nog steeds geen enkel verband’, antwoordde vader.
‘Bert wist natuurlijk heel goed dat hij uw spullen niet weg mocht nemen. Hij deed dat om het u betaald te zetten dat hij niet met zijn vrienden mocht gaan fietsen. Nu hij dat wèl mag, is hij niet langer boos op u en heeft hij niet meer het gevoel dat hij u moet straffen. U hebt een betere verstandhouding met hem gekregen door hem te laten zien dat u vertrouwen in hem hebt.’
Jos stal omdat hij niet evenveel zakgeld kreeg als zijn vrienden. De oplossing was, Jos in de gelegenheid te stellen extra geld te verdienen. De ouders bedachten een aantal klusjes voor hem in en om het huis (buiten zijn normale karweitjes) en ze spraken af hem daarvoor te betalen op het niveau van het minimumloon. Nu kon Jos schoenen poetsen, spaarzegels opplakken, de auto wassen, bladeren bijeenharken, de schuur opruimen enzovoorts, zodat hij genoeg geld kon verdienen om te kunnen kopen wat hij wilde. Het stelen hield op.
De nogal eigenaardige geur die uit Arjen’s kamer kwam, werd door een buurman herkend als marihuana. Atjen’s ouders waren in paniek. Ze doorzochten zijn kamer en vonden een zak vol met een tabakachtige substantie. Hun zoon was een drugverslaafde! Ze zagen het al voor zich: Arjen die een naald in zijn arm stak - de volgende stap na het roken van marihuana! Ze spraken erover met hun huisarts, die echter zei dat volgens hem marihuana niet gevaarlijker was dan tabak, hoewel in beide gevallen het gebruik moest worden afgeraden.
Een psychiater adviseerde hun, er niets van te zeggen, maar hun zoon zorgvuldig in de gaten te houden - hij kon veranderingen in zijn persoonlijkheid gaan vertonen of ‘stoned’ raken. De psychiater drukte hun vooral op het hart, het onderwerp ‘marihuana’ niet aan te roeren.
De ouders waren opgelucht na dit gesprek. Ze hielden hun zoon goed in de gaten en waren alert op de genoemde verschijnselen, maar ze merkten niets. Na een paar maanden roken ze die vreemde geur niet meer en ze veronderstelden dat hij met dat spul was gestopt.
Buiten hun weten had Arjen de schoolcounselor ervan op de hoogte gesteld dat hij marihuana rookte, maar dat hij er niet veel aan vond - dat het hem niets deed en dat het bovendien te duur was.
Omdat zijn ouders er tegen hem niets over zeiden, pakte Arjen de situatie zelf aan - en hij stopte met het gebruik van marihuana. Bij een vriend van hem ging dat anders. Diens ouders waren (onder soortgelijke omstandigheden) in paniek geraakt en hadden de politie erbij geroepen. De jongen werd verhoord, hij ontkende alles, de politie kon geen enkel bewijs vinden en er gebeurde niets. Maar de verhouding tussen het kind en zijn ouders was ernstig verstoord. En de jongen ging stiekem door met druggebruik.
Toen kleine Karin van 4 een vies woord zei, was haar moeder ontzet. ‘Waar heb je dat geleerd?’, vroeg moeder.
‘Wat betekent het?’, vroeg Karin.
‘O, het is een afschuwelijk woord’, zei moeder. ‘Nette meisjes gebruiken dat woord nooit.’
Moeder sloeg er een boek over kinderpsychologie op na. Ze las dat een kind soms vieze woorden zegt om aandacht te trekken en dat het het beste is er helemaal geen aandacht aan te schenken. De volgende keren dat Karin dat woord zei, toonde moeder geen enkele reactie. Al gauw gebruikte Karin het woord niet meer.
SAMENVATTING
Problemen van morele aard zijn moeilijk op te lossen. In het algemeen adviseren wij het volgende. Wanneer zich een moeilijkheid van deze aard voordoet, moet een gedragslijn van ‘handen-af’ worden gevolgd (als dat mogelijk is), in de hoop dat de eerste ‘overtreding’ te laatste zal zijn. Als het probleem blijft bestaan en de maatregelen die wij hebben aanbevolen geen effect hebben, raden we de ouders aan, professionele hulp in te roepen.