INLEIDING bij deel III: Problemen met ordelijkheid en samenwerking
Om een gelukkig gezin te kunnen vormen, is onderlinge samenwerking nodig. Als iemand in dat opzicht in gebreke blijft, legt hij een last op de schouders van de andere gezinsleden. Doet hij meer dan hij eigenlijk móet doen, dan laat hij de anderen van hem profiteren. In sommige gezinnen ‘s de één praktisch een slaaf, terwijl de ander rondlummelt en geen eerlijk aandeel in de taken op zich neemt.
Hoe kan men een kind ertoe brengen samen te werken? Hoe kan men een kind ertoe brengen karweitjes te doen als hij dat absoluut weigert? Als een kind slordig is, hoe kan men hem er dan toe brengen om mee te helpen het huis redelijk op orde te houden , Hoe moet het met dat bijzonder moeilijke terrein, de eigen kamer van het kind? Is er een manier, zonder tegen de kinderen te schreeuwen, zonder dreigementen te uiten of klappen uit te delen, om hen hun aandeel te laten leveren in de werkzaamheden in en om het huis?
ja, die manier is er. Door geduldig en volhardend de wet van natuurlijke en logische gevolgen toe te passen, kunnen kinderen leren mee te werken. Zelfs als uw kinderen verwend zijn en in huis nog nooit één klap hebben uitgevoerd, kunt U, als u dat werkelijk wilt, erin slagen dat te veranderen. Zet u dus schrap. U hebt twee weken hard werken voor de boeg, maar daarna zult u merken dat de inspanning echt de moeite waard is geweest.
14. Aanpassing
HET PROBLEEM
Mevrouw Visser zat in de kamer koffie te drinken met haar buurvrouw, mevrouw Van den Hoeve. Plotseling sprong mevrouw Visser op en holde naar de keuken. Een ogenblik later hoorde de buurvrouw haar roepen: ‘Nee, nee, nee!’, gevolgd door het geluid van een klap en luid gejammer. Mevrouw Visser kwam uit de keuken met haar 2 jaar oude Linda bij de Pols, terwijl de kleine lieveling moord en brand schreeuwde. ‘Jij blijft uit de keuken’, zei mevrouw Visser streng tegen Linda, ‘en je komt niet in de kast!’ Na deze waarschuwing kuste zij haar schreeuwende kind en duwde haar naar buiten, de tuin in.
‘Wat was er allemaal aan de hand? , vroeg mevrouw Van den Hoeve.
‘Dat kind kan maar niet leren luisteren. Ik wil niet dat ze in de keuken komt.’
‘Waarom niet? Wat is daar fout aan?’
‘Linda maakt altijd de kast open waar mijn schoonmaakmiddelen in staan: ammonia, waspoeder, bleekmiddel. Ik heb wel duizend keer tegen haar gezegd dat ze uit die kast moet blijven, maar ze is zo koppig. Ik heb werkelijk nog nooit zo’n kind meegemaakt. Hoe breng ik haar aan haar verstand dat ik het méén als ik nee zeg?’
‘Ik weet het niet. Ik denk dat ieder kind weer anders is. Die van mij hadden perioden van ongehoorzaamheid, maar Harry was de moeilijkste’, zei de buurvrouw.
Mevrouw Visser ging verder: ‘Mijn man zegt dat ik haar elke keer een flinke tik moet geven; dat ik haar niet genoeg sla.
Maar je kunt een kind van 2 toch niet almaar slaan? Ze begrijpt het gewoon niet. Ik wil niet dat ze een hekel aan me krijgt.’
‘En je kunt niet echt redelijk praten met zo’n kleintje. Ik denk datje gewoon altijd moet opletten en dat je voortdurend moet weten waar ze zijn, zodat ze geen streken kunnen uithalen , antwoordde de buurvrouw.
BESPREKING
Een kind zich te laten schikken naar de wensen van de ouders, lijkt moeilijk of zelfs onmogelijk. Ouders beklagen zich er dikwijls over dat hun kinderen niet gehoorzamen als hun wat wordt gevraagd of als hun iets wordt verboden. Door hun weerspannig gedrag lijken kinderen af en toe om straf te vrágen.
Wij kunnen een kind zo bang maken dat hij gehoorzaamt; wij kunnen een kind door straf dwingen tot meegaandheid, maar deze methoden kunnen ongewenste karaktertrekken veroorzaken - kunnen een kind angstig, geslepen of vijandig maken. Wat kunnen ouders doen om hun kinderen zó op te voeden dat ze niet alleen redelijke opdrachten kunnen uitvoeren, maar ook zelfvertrouwen krijgen en vindingrijkheid ontwikkelen?
OPLOSSING
Beperk de noodzaak tot verbieden tot een minimum. Het is het beste, indien enigszins mogelijk, zodanige maatregelen te treffen dat de ouder niet hóeft te verbieden. Als u geen geladen pistool op de salontafel laat liggen, hoeft u het kind niet te zeggen dat hij er af moet blijven. U moet, bij wijze van spreken, uw huis ‘bestand tegen kinderen’ maken. Als u dure, breekbare dingen wegzet, voorkomt u veel onnodige moeilijkheden, met jonge, onderzoekende kinderen. Dit is een gezond-verstand-oplossing.
Indien mogelijk: doe een verzoek in plaats van een bevel te geven. Een bevel moet worden opgevolgd; een verzoek laat het kind een keus.
Maak een kind ondubbelzinnig duidelijk wat er van hem verwacht wordt. Er mag nooit ruimte zijn voor twijfel of misverstand met betrekking tot eisen of beperkingen die het kind worden opgelegd.
Leg het kind de gevolgen uit van zijn gebrek aan inschikkelijkheid.
Verwerf de instemming van het kind met betrekking tot de eisen of beperkingen die hem worden opgelegd.
Als het kind zich nie taan de gemaakte afspraak houdt moet hij de gevolgen daarvan onmiddellijk ondervinden. De ouders moeten daarbij hun rol in absolute stilte spelen.
Een tweede kans kan het kind krijgen als hij opnieuw dezelfde afspraak wil maken en denkt dat hij nu groot genoeg is om zich daaraan te houden.
Als hij de afspraak ten tweeden male niet nakomt, ondergaat hij opnieuw de gevolgen hiervan. Hij moet nu langer wachten voor hij opnieuw een kans krijgt.
Vóór er een derde poging wordt gewaagd, moet het kind worden gevraagd of hij denkt nu groot genoeg te zijn om het opnieuw te proberen. Als hij ja zegt, maar wederom de afspraak niet nakomt, laat hem de logische gevolgen daarvan dan voor langere tijd ondervinden. U kunt het hem op een later tijdstip opnieuw laten proberen - gewoonlijk enige dagen later.
Aangezien het kind bepaalde wensen heeft, zal hij snel leren dat deze alleen zullen worden ingewilligd als hij zich schikt in de eisen of beperkingen zoals die door de ouders zijn bepaald en waarmee hij zelf is akkoord gegaan.
Door deze methode leert het kind te kiezen voor wenselijk gedrag in plaats van wangedrag. Hij leert juiste beslissingen te nemen en zal als puber en volwassene meer verantwoordelijkheidsgevoel hebben.
N.B.: Wij bevelen deze methode niet aan voor het opvoeden van pubers.
TOEPASSING OP HET INCIDENT MET DE KEUKENKAST
Laten we nu eens terugkeren naar mevrouw Visser. Zij ging naar een Adleriaanse gezinscounselor en legde hem het probleem met de keukenkast en de 2 jaar oude Linda voor.
Counselor: ‘in feite beloont u Linda als ze die kast openmaakt. Ze zorgt ervoor dat u zich met haar bemoeit. Als ze zich alleen voelt, of zich verveelt, Of uw aandacht wil, weet ze precies wat ze moet doen - ze doet de kast open en u laat alles liggen om “met haar te spelen.”’
Mevrouw Visser: ‘Met haar spelen? ik doe juist het tegenovergestelde!’
Counselor: ‘Maar ziet zij dit zo? We moeten de zaken bekijken vanuit het gezichtspunt van het kind. Uw gedrag versterkt haar gedrag, al bedoelt u net het tegenovergestelde!’
Mevrouw Visser: ‘U bedoelt dat ik er de oorzaak van ben dat ze vervelend is, doordat ik er aandacht aan schenk? Hoe kan ik haar anders aan haar verstand brengen dat ik niet wil dat ze die kast openmaakt en overhoop haalt?’
Counselor: ‘Ik zal u precies vertellen wat u moet doen. Deze methode werkt gewoonlijk snel bij heel jonge kinderen. Laten we aannemen dat het kind aandacht van u wil. Die gééft u haar als u tegen haar praat, haar vertelt dat ze dat niet meer mag doen, haar een tik geeft, enzovoorts. Het is waar, de aandacht die ze op die manier van u krijgt, is onplezierig, maar misschien heeft ze dat liever dan helemaal geen aandacht.’
Mevrouw Visser: ‘Denkt u dat ik haar op een andere manier aandacht zou moeten geven - als ze positieve aandacht krijgt bij andere dingen die ze doet, denkt u dat ze dan misschien gehoorzamer zou worden?’
Counselor: ‘Ik adviseer zeker aandacht voor goed gedrag, maar dat op zichzelf is niet voldoende om een eind te maken aan slecht gedrag. Ik stel voor dat u een afspraak met haar maakt: “Als jij je in de keuken netjes gedraagt, mag je er in; maar als je vervelend bent, mag je er niet in.`
Mevrouw Visser: ‘Hoe krijg ik dat voor elkaar?’
Counselor: ‘Koop of leen een hekje, bijvoorbeeld zo’n ding dat je als een schaar kunt openen, en zet dat dan in de deuropening van de keuken. Als u in de keuken bent en zij doet de kastdeur open, kunt u haar aan de andere kant van het hekje zetten en tegen haar zeggen dat ze uit de keuken moet blijven tot ze groot genoeg is om van de kast af te blijven.’
Mevrouw Visser: ‘Ik begrijp het. Ik moet haar uit de keuken zetten en het hekje achter haar dichtdoen.’
Counselor: ‘Juist. Nog een belangrijk punt: u moet haar vriendelijk en in absoluut stilzwijgen uit de keuken zetten. En nog iets: doe het meteen zodra zij iets doet wat u niet wilt.’
Mevrouw Visser: ‘Goed, dat zal ik doen.’
Counselor: ‘Weet u waarom ik de nadruk leg op zwijgen en snel handelen?’
Mevrouw Visser: ‘Nee, eigenlijk niet.’
Counselor: ‘In de eerste plaats gaat het om snelheid. Ze moet leren dat slecht gedrag onmiddellijk onplezierige gevolgen heeft. Ze zal waarschijnlijk gaan denken dat u niet van haar houdt als u tegen haar schreeuwt of zelfs alleen maar uw afkeuring uitspreekt, en ze kan u dan minder aardig gaan vinden. Laat haar ondervinden dat uw reactie op ongewenst gedrag snel en vriendelijk is. Op die manier zal ze leren dat het niet moeders boosheid is die onaangename gevolgen voor haar heeft, maar dat het de logische gevolgen zijn van haar eigen gedrag.’
Mevrouw Visser: ‘Veronderstel dat ik haar uit de keuken heb gezet en dat ze dan vraagt of ze er weer ‘m mag en belooft dat ze het nooit meer zal doen?’
Counselor: Wij praten alleen met kinderen als wij en het kind kalm zijn. Als ze huilt en snikt en zegt dat ze het met meer zal doen, geef haar dan geen antwoord; ga gewoon door met uw werk. Als ze niet meer huilt, kunt u met haar praten. U vraagt haar dan heel kalm: “Wil je in de keuken? Denk je dat je groot genoeg bent om niet in de kast te komen?” Als ze ja zegt, zegt u: “Goed, kom maar in de keuken. Ik ben blij te horen dat je een grote meid bent. “ Laat haar er dan ook in. Als ze de kast opendoet, al is het maar op een heel klein kiertje dan gaat ze er weer uit, snel en in stilte. Als u zich niet van uw stuk laat brengen, maar u trouw en consequent houdt aan deze procedure, is het vrijwel zeker dat het werkt.’
Een week later spraken de counselor en mevrouw Visser elkaar weer.
Counselor: ‘Hoe is het gegaan?’
Mevrouw Visser: ‘Goed. Ze komt niet meer aan de kast. Ik heb uw advies opgevolgd. Ik heb haar één keer verteld: “Van nu af aan, Linda, mag je alleen maar in de keuken komen als je groot genoeg bent om van de keukenkast af te blijven. Als je de kastdeur wèl opendoet, moet je uit de keuken blijven tot je groot genoeg bent om niet aan de kast te komen. “ Ze keek me wel een beetje vreemd aan, omdat ik niet boos was toen ik dat zei. En ze bleef twee dagen van de kast af. Meestal doet ze hem zo’n vijf tot tien keer op een dag open. Ze begrijpt duidelijk meer dan ik dacht. De derde dag begon ze aan de kastdeur te morrelen en ik zette haar onmiddellijk de keuken uit, achter een stoel die ik als hek gebruikte. Ze begon te huilen. Toen ze gekalmeerd was, vroeg ik of ze nu groot genoeg was. Ze zei ja, dus liet ik haar weer in de keuken. Een kwartier later probeerde ze het wéér. Ik zette haar dus weer de keuken uit. Toen heb ik haar de rest van de dag niet meer in de keuken gelaten. De volgende dag vond ze dat ze groot genoeg was en daarna is ze niet meer aan de kast geweest. Ik denk dat ik het probleem onder de knie heb.’
Counselor: ‘Gefeliciteerd; maar u kunt het mis hebben. Ze kan u weer op de proef stellen. Onze opvoedingsmethoden helpen meestal meteen; maar na een week of twee kan het kind een tweede offensief beginnen - u kunt dus verwachten dat dit probleem opnieuw de kop opsteekt. U moet dan precies hetzelfde doen op het moment dat ze weer begint. Snel, zwijgend, geen boosheid, enzovoorts.’
Mevrouw Visser: ‘Ik begrijp het. En wat meer is, ik zie het nu ook hoe ik deze theorie in andere gevallen kan toepassen. Welbedankt.’
MEER VOORBEELDEN
De bezoekster was een zwaargebouwde, grijsharige vrouw. Ze vertelde haar probleem aan de Adleriaanse psycholoog op een lusteloze, ontmoedigde toon.
‘Mijn man en ik hebben vier kinderen. De oudste is 22 en getrouwd. Dan hebben we een dochter van 21, die studeert, en een zoon van 19, die nog thuis is. Onze jongste is pas 5. Hij is geboren toen ik in de overgangsjaren was; we hadden hem niet gepland. We houden natuurlijk van hem, maar hij is zo anders dan onze andere drie kinderen. Hij maakt mijn man en mij gek. Weet u, we kochten ons huis kort nadat we trouwden, bijna vijfentwintig jaar geleden. Sindsdien is de stad uitgebreid en nu loopt er een autoweg vlak voor ons huis langs. Veel gezinnen zijn verhuisd, maar wij willen eigenlijk niet weg. Maar misschien moeten we wel verhuizen vanwege Ronald - onze zoon van 5.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Hij vindt het leuk om de straat over te steken. Het lijkt wel een soort spelletje. Als hij maar even de kans krijgt, holt hij de straat op. Omdat er veel verkeer is, is dat levensgevaarlijk. Mijn man, mijn andere zoon en ik hebben alles geprobeerd wat we konden om het hem af te leren - we hebben met hem gepraat, we hebben geprobeerd hem om te kopen, we hebben hem straf gegeven, we hebben hem dagenlang in huis gehouden - maar hij is een kleine dolleman: zijn enige doel in het leven schijnt te zijn: die straat over te steken. Het is maar een klein kereltje, maar hij heeft een ijzersterke wil. We houden het huis voortdurend potdicht. We hebben knippen op alle deuren, we houden de ramen dicht en de horren zijn vastgeschroefd. Als iemand een deur open laat staan, sluipt hij naar buiten. We kunnen hem gewoon niet vertrouwen.
‘Dit is zeker een ernstige zaak. Ik zal u een heel programma geven om hem op te voeden.
Eerste stap: Praat met Ronald. Neem hem mee naar buiten en wijs hem precies aan binnen welke grenzen hij zich mag bewegen: tot aan de rand van het trottoir; hoe ver hij naar links mag en hoe ver hij naar rechts mag. Overtuig u ervan dat hij deze beperkingen begrijpt. Vraag hem of hij het u na wil zeggen, om er zeker van te zijn dat hij weet hoe ver hij mag gaan.
Tweede stap: Vraag hem of hij buiten wil spelen.
Derde stap: Als hij ja zegt, vraag hem dan of hij denkt dat hij groot genoeg is om binnen de gestelde grenzen te blijven. Als hij weer ja zegt, vraag hem dan of hij u wil vertellen hoe ver hij mag gaan - en alleen als hij u dat kan vertellen of kan laten zien, mag u hem naar buiten laten gaan. Hij moet u verzekeren dat hij de grenzen die u en hij hebben vastgesteld, niet zal overschrijden. Als hij weigert die afspraak te maken, laat u hem niet naar buiten gaan. Als hij er wel mee akkoord gaat, laat hem dan gaan en houd hem goed in de gaten, bij voorkeur zó dat hij u niet kan zien - bijvoorbeeld vanachter een raam. Doe makkelijke schoenen aan.
Vierde stap: Als hij een grens overschrijdt, rent u naar buiten. Grijp hem zo snel als u kunt en breng hem zwijgend in huis. U kunt hem bij zijn pols of bij zijn schouder pakken, maar zeg helemaal niets Kijk niet boos of verontrust. U wilt hem laten inzien dat dit onplezierige ingrijpen te wijten is aan zijn eigen gedrag.
Vijfde stap: Eenmaal in huis kan hij vragen waarom u hem naar binnen hebt gehaald; hij kan ontkennen de grens te hebben overschreden; hij kan een driftbui krijgen - maar u reageert op geen enkele manier. Als hij gekalmeerd is, zegt u tegen hem dat hij naar buiten mag als hij wil en dan gaat u nog een keer met hem de grenzen na. Vertel hem dan: “Als je niet blijft waar we hebben afgesproken, haal ik je naar binnen en dan mag je vandaag niet meer naar buiten. We zullen dan moeten wachten tot je je als een grote jongen kunt gedragen. “ (Gebruik alstublieft precies dezelfde woorden, als u zich die op dat moment kunt herinneren.) Geef hem dan een tweede kans. Als hij naar buiten gaat, gaat u weer voor het raam staan. Als hij binnen de grenzen blijft, mooi; zo niet, haal hem dan onmiddellijk zwijgend naar binnen en daar moet hij dan de rest van de dag blijven. De volgende dag doet u het allemaal opnieuw, maar u geeft hem dan maar één kans.’
De moeder deed precies zoals was geadviseerd. Binnen drie dagen speelde het jongetje buiten zonder op de rijweg te komen. In de daarop volgende weken echter probeerde hij twee keer over te steken en beide keren moest hij voor de rest van de dag binnen blijven. Daarna probeerde hij het met meer. Hij wist dat hij in dat geval niet naar buiten mocht.
Deze procedure heeft succes gehad bij honderden kleine kinderen die er moeite mee hadden dáár te blijven waar hun ouders hen hebben wilden.
Mevrouw Bouma was gescheiden en had twee kinderen, Mark van 6 en Betsy van 8. Haar probleem was ongewoon: al twee keer had ze een woning moeten verlaten vanwege het lawaai dat de kinderen maakten. Zij vertelde ons dat ze na de tweede ontruiming haar kinderen naar haar moeder had moeten sturen omdat ze geen passende huisvesting kon vinden. Tijdens het verblijf bij hun grootmoeder waren de kinderen erg ondersteboven en hadden ontzettende spijt van hun wangedrag, dat er de oorzaak van was dat ze hun thuis kwijt waren. Na zes maanden, waarin ze voortdurend smeekten weer terug te mogen, slaagde hun moeder erin een flat te krijgen, en zij en haar kinderen werden herenigd. Maar ook daar ging het mis. Bedroefd vertelde de vrouw ons dat haar nieuwe huisbaas onlangs bij haar was gekomen met de mededeling dat hij haar de huur zou opzeggen als zij de kinderen niet stilhield - alle buren klaagden over het lawaai.
Elke keer als de moeder zich op een of andere manier verzette tegen de wil van (één van) de kinderen, begonnen ze met hun ellebogen tegen de muur te stompen of met een stoel op de vloer te bonken. Dat was natuurlijk regelrechte chantage: ze wisten dat hun arme moeder vrijwel alles zou doen om de buren geen overlast te bezorgen. Zij was overgeleverd aan de genade van tiranniserende kinderen. Als ze de één aanpakte, bonkte de ander en als ze deze dan berispte, maakte nummer één weer lawaai -totdat ze hun had beloofd wat ze maar wilden.
De moeder vertelde ons dat ze verscheurd werd door tegenstrijdige gevoelens: Enerzijds had ze verdriet over haar kinderen omdat ze geen vader hadden en anderzijds had ze soms zin om hen weg te sturen. Ze voelde zich volledig verslagen door haar kinderen.
Wij adviseerden de badkamertechniek (zie hoofdstuk 05), maar die werkte niet - de kinderen maakten zo’n herrie als moeder in de badkamer was, dat ze op een gegeven moment naar buiten vloog om hun te geven wat ze maar wilden. We raadden haar toen aan, tegen de kinderen te zeggen dat ze van nu af aan aldus zou handelen: Als zij begonnen te bonken, zou moeder het huis uit rennen, zonder te letten op het tijdstip, het weer of de staat van haar kleding.
En zij bracht dit in praktijk op dezelfde dag dat dit advies was gegeven. Tijdens het avondeten begonnen de kinderen te bonken, omdat moeder geen toetje voor hen had. Zij stond op en ging weg - de trap af, de straat op. De twee kinderen volgden haar huilend en zeiden dat ze geen lawaai meer zouden maken, maar zij liep door. Dit maakte de kinderen zo woedend, dat ze op auto’s, muren enzovoorts begonnen te bonken. Moeder liep, en liep, totdat ze alle drie gekalmeerd waren, en toen gingen ze terug naar huis. Die zelfde avond, toen moeder juist naar bed wilde gaan, begonnen de kinderen weer te bonken. Zij pakte haar kamerjas, trok hem over haar pyjama aan en rende de trap af, opnieuw gevolgd door de kinderen. En weer maakten ze een lange wandeling, die uren duurde; moeder weigerde naar de kinderen te luisteren, alleen maar lopen, lopen, lopen. Om middernacht kwam het drietal eindelijk thuis; de twee kinderen waren uitgeput. Verscheidene dagen was er geen gebonk, maar op een avond begonnen ze weer. Toen dat gebeurde, stormde en regende het. Moeder ging naar buiten, zonder regenjas of paraplu, maar dit keer volgden de kinderen haar niet. Ze ging een café binnen, waar ze een paar koppen koffie dronk en een lang gesprek had met een vriendin. Enkele uren later kwam ze weer thuis. Dit was de laatste keer dat ze moeilijkheden met haar kinderen had over lawaai schoppen.
De moeder van een verstandelijk gehandicapte jongen van 7 jaar vertelde dat hij nooit deed wat hem werd gezegd. Om dit te bewijzen, riep ze haar zoon; hij keek niet eens op. ‘Ziet u wel’, zei ze, ‘hij luistert niet eens naar me.’ Ze zei dat ze bang was dat zich op een dag een gevaarlijke situatie zou voordoen, en dat hij dan niet op haar roepen zou reageren en zich pijn zou doen.
De counselor raadde haar aan, het volgende te doen: ze moest het kind met zachte stem roepen en als hij niet onmiddellijk naar haar toe zou komen, moest ze naar hèm toe rennen en hem meetrekken naar de plaats waar zij was toen ze hem riep - en iedere keer dat ze dit deed, moest ze dat met toenemende vastberadenheid doen. De eerste zes keer moest ze hem naar haar stoel sleuren, maar de zevende keer stond hij op en kwam naar haar toe. Het volgende uur riep de moeder de jongen nog enkele keren. Iedere keer kwam hij meteen. Tegen moeder werd nu gezegd dat ze de jongen voortaan alleen maar moest roepen als dat nodig was. Als hij niet zou gehoorzamen, dan zou ze hem eraan moeten herinneren door een passende handeling en als ze geen passende handeling zou kunnen bedenken, zou ze hem in eerste instantie niets moeten gebieden. Ze hoefde echter nooit een gebod te herhalen!
Op dit punt was de moeder bijna in tranen. Ze riep haar zoon opnieuw en toen hij bij haar stond, streek ze hem over zijn haar en zei: ‘Ik kan het haast niet meer verwerken. Voor de eerste keer in zijn leven luistert hij naar me en komt hij als ik hem roep.’
SAMENVATTING
Nu en dan is het nodig dat een kind onmiddellijk en zonder vragen gehoorzaamt. Een kind zal dat alleen doen als zulke eisen niet te vaak aan hem worden gesteld en als hij de ouder vertrouwt, wetend dat deze een plotseling commando alleen zal geven als daar voldoende reden voor is, zoals bij dreigend gevaar. In het algemeen is het verstandig om zeer weinig te gebieden en, als dat mogelijk is, eerder een verzoek te doen dan een bevel te geven. Het is belangrijk, te bedenken dat wij geen robots willen kweken die onmiddellijk reageren op elk commando. Wanneer ouders het echter nodig vinden bevelen te geven, zal het algemeen advies dat hier is verstrekt, effect hebben bij kinderen onder de 12 jaar. Bij pubers zal deze methode in het algemeen niet werken.