HET PROBLEEM
‘Heleen, kom onmiddellijk binnen!’, riep mevrouw Jacobs.
Gehoorzaam liet het meisje haar vriendin staan en kwam binnen. ‘Waarom moet ik binnenkomen, mama?’ vroeg ze.
‘Ik wil niet dat je met Renée speelt.’
‘Maar waarom dan niet, mama? We hebben altijd zo’n lol.’
‘Moeder weet het het beste, Heleen. Jij bent pas 10. Ik wil dat je met aardige kinderen speelt. Waarom speel je niet met de meisjes van Kramer?’
‘Die zijn veel te jong.’
‘Nou, speel dan met de kinderen van Van Gelder.’
‘Die vind ik niet leuk.’
Moeder raakte geprikkeld. ‘Nou, ik wil je niet meer met Renée zien. En als ik je weer met haar zie praten of spelen, dan roep ik je binnen en dan blijf je de rest van de dag maar in je kamer.’
‘Maar mam, dat is helemaal niet eerlijk.’En Heleen begon te huilen.
BESPREKING
Kinderen groeien op in drie milieus - thuis, op school en op straat. Ouders moeten het kind thuis opvoeden, maar hem toestaan om problemen op school en op straat zèlf te hanteren.
De keuze van vrienden zegt een heleboel over het kind. Als hij alleen met jongere kinderen speelt, kunnen we daaruit opmaken dat hij zich niet opgewassen voelt tegen kinderen van zijn eigen lengte en leeftijd. Misschien wil hij de baas spelen over jongere kinderen. Misschien is hij een geboren ‘moederfiguur’ en wil hij kleine kinderen instrueren en beschermen. Als hij met oudere kinderen speelt, kan dat betekenen dat hij tegen hen opkijkt, ambitieus is en groot wil zijn. Of misschien speelt hij alleen maar de rol van het kleine broertje.
Op straat begint het kind echt op eigen benen te staan. Daar kan hij, met meer ruimte dan hij thuis en op school heeft, beginnen zich als individu op te stellen. Hij staat niet langer onder direct toezicht van volwassenen - hij kan zichzelf worden. Met zijn gelijken begint hij zijn sociale identiteit te ontwikkelen.
Op straat onderzoekt het kind eerst voorzichtig de grote, wonderbaarlijke, angstaanjagende buitenwereld. Hij kan door anderen worden gekwetst. Hij maakt kennis met een nieuwe gedragswijze. Zou hij zeggen: ‘Mijn moeder zegt...’, dan wordt hij uitgelachen. Hij wordt voor zijn eerste loyaliteitsconflict geplaatst. Als hij de zijde kiest van thuis en van het gezin waartoe hij behoort, wordt hij uitgelachen. Af en toe moet hij een verradersrol spelen en moeder niet noemen... en later moet hij zijn onderwijzer afvallen; hij moet hun wijsheid, hun adviezen en waarschuwingen negeren. Hij wordt al gauw twee persoonlijkheden: die van de straat en die van thuis, leder met hun eigen woordenschat.
Ouders zijn vaak stomverbaasd als ze van anderen horen welke indruk hun kind op straat maakt.
‘Wat!’, roept moeder uit, als zij hoort dat haar zoon de vechtersbaas van de buurt is, een mapje met Playboy-foto’s bij zich draagt, de grote kwelgeest van nieuwe buurtbewonertjes is, gratis ‘gynaecologische’ adviezen geeft, instructie geeft in commandotechnieken, en degene is die vorige week de banden van meneer Wielands auto heeft laten leeglopen. Moeder is diep geschokt door deze ‘ware’ beschrijving en probeert deze schrik van de buurt te rijmen met de jongen die zij kent.
Sommige kinderen willen niet buiten spelen vanwege hun onvermogen om zich aan te passen aan de buitenwereld. Zij blijven gehoorzaam voor het huis spelen en bemoeien zich alleen met ‘aardige’ kinderen. Doordat ze te veel beteugeld worden door hun ouders, leren ze niet met het leven om te gaan en lopen ze de kans zich angstig, onzeker en geremd te gaan gedragen.
Onze gulden regel met betrekking tot het kind dat buiten gaat spelen, is: ‘Laat hem met rust.’ Laat hem zijn eigen vriendjes kiezen en laat hem zèlf relaties met andere kinderen ervaren. De kleine Ronald speelt de ene week met Frank, de andere week met Walter, de daarop volgende week met Jan en daarna weer met Frank. Dit samen optrekken is een soort paarvorming en is, zoals elk vrijwillig samengaan, gebaseerd op een complex van verenigbare factoren.
Geen enkele ouder is verstandig genoeg om te weten wie van de kinderen waar zijn kind mee omgaat ‘goed’ of ‘slecht’ is. Een kind isoleren is niet het juiste antwoord. Als de ouder zijn kind fundamentele waarden heeft bijgebracht, zou het kind in staat moeten zijn het leven tegemoet te treden zonder bedorven te worden; in dat geval hoeft de ouder zich niet bezorgd te maken.
In elke buurt is minstens één kind dat ‘slecht’ is: seksueel vroegrijp, een dief, een leugenaar, een ruziezoeker. Iedere ouder uit de buurt zou graag bijdragen aan een afscheidscadeautje als dit monster de buurt zou verlaten.
OPLOSSING
Wat moet je nou met zo’n ‘slecht’ kind aan?
Accepteer hem! Nodig hem bij u thuis uit - laat hem mee-eten, laat hem komen spelen, behandel hem met liefde, vriendelijkheid en respect - zodat hij, net als uw eigen kind, de weldaad ondergaat van uw warmte en begrip. Wees niet ontmoedigd als hij niet weet hoe hij zich moet gedragen. Wees niet ontzet als hij u ‘aanvalt’ - wilde dieren doen dat ook vóór zij zijn getemd. Wees bereid elke verandering in zijn gedrag te zien, en u zult hem normaal, lief en aardig zien worden. Zo kunt u tegelijkertijd dát kind èn uw eigen kind helpen.
OPLOSSING, TOEGEPAST OP HELEEN
Mevrouw Jacobs merkte dat Heleen nu buiten moeders gezichtsveld speelde en meer gesloten werd. Moeder realiseerde zich dat haar dochter waarschijnlijk nog steeds met die nare Renée speelde, en vroeg een vertrouwde vriendin om raad. Na aanvankelijk enige weerstand te hebben gevoeld tegen het advies dat ze kreeg, leek het mevrouw Jacobs tenslotte toch een verstandig idee. Toen vond het volgende gesprek plaats:
‘Heleen, ik zou het leuk vinden als je je vriendinnen eens uitnodigde om hier te komen spelen.’
‘Waarom, mam?’
‘Het lijkt me gewoon leuk. Je kunt wat kinderen uit de buurt en van school vragen. En nodig vooral ook Renée uit.’
‘Renée? Ik dacht datje haar niet... Ik bedoel, ik dacht dat ik... Waarom wil je dat zij komt?’
‘Ik ben anders over haar gaan denken. Ik wil haar wel eens leren kennen, ik zal aardig tegen haar zijn, hoor. Denk je dat ze zal komen?’
‘Dat weet ik Niet.’
‘Heleen, vraag dan aan haar of ze in de loop van de middag even bij me wil komen; dan nodig ik haar zelf uit.’
Een half uur later verschenen Heleen en Renée samen en mevrouw Jacobs nodigde Renée vriendelijk uit voor het partijtje. Beide kinderen gingen verbaasd weg.
‘Ik dacht dat je van je moeder niet met mij mocht spelen’, zei Renée tegen Heleen.
‘Dat dacht ik ook. Ik begrijp niks van haar.’
‘Ja, ouders zijn raar. Zullen we gaan knikkeren?’
Als gevolg van mevrouw Jacobs’ veranderde houding werd Renée een regelmatige bezoekster bij Heleen thuis. Zij begon zich daar thuis te voelen en de twee meisjes speelden leuk met elkaar. Andere kinderen, die van hun ouders ook niet met Renée om mochten gaan, gingen nu ook met haar spelen. Op een dag kwam een buurvrouw langs en maakte een praatje met mevrouw Jacobs.
‘Ik zie dat Heleen met Renée speelt , zei mevrouw Van Nes.
‘Jazeker. Ik heb het haar vroeger altijd verboden, maar ik heb gemerkt dat ze het stiekem tòch deed. Toen heb ik het maar goedgevonden. Renée is ook een mens - het deugt toch niet als wij haar in de ban doen? Je ziet gewoon dat ze aan het veranderen is. Ik vind dat wij ons allemaal medeverantwoordelijk zouden moeten voelen; we zouden haar allemaal vriendelijk moeten ontvangen. Vind je eigenlijk ook niet?’
‘Misschien heb je gelijk. Als je het zó bekijkt, hebben wij een verschoppeling van haar gemaakt. Ik zal tegen mijn Lotje zeggen dat ze voortaan best met Renée mag spelen. Bedankt voor de tip.’
SAMENVATTING
Ouders zouden hun kinderen op straat zo veel mogelijk vrijheid moeten toestaan. In elke gemeenschap is wel een ‘slecht’ kind. Het is begrijpelijk dat ouders hun kind willen beschermen tegen de weinig heilzame invloed van zo’n kind ‘ maar het is een vergissing dit ook te doen. Wij hopen dat ouders in plaats daarvan willen proberen dat ‘slechte’ kind te helpen een ‘goed’ kind te worden door hun deur voor hem open te zetten en hem aan te moedigen tot ander, beter gedrag. U weet het misschien niet, maar een andere ouder kan net zo goed denken dat uw kinderen ‘slecht’ zijn.