Psalm 150

Psalm 150 als lied met een prachtige Jemenitische melodie.

הַלְלוּ יָהּ

halleloe jah

Hallelujah!

הַלְלוּ אֵל בְּקָדְשׁוֹ

hàleloe eel beqodsjo

Looft God in Zijn heiligdom;

הַלְלוּהוּ בִּרְקִיעַ עֻזּוֹ

hàleloehoe birqie'à oezo

looft Hem in het uitspansel Zijner sterkte!

הַלְלוּהוּ בִּגְבוּרֹתָיו

hàleloehoe bikvoerotaaw

Looft Hem vanwege Zijn mogendheden;

הַלְלוּהוּ כְּרֹב גֻּדְלוֹ

hàleloehoe keroov koedlo

looft Hem naar de menigvuldigheid Zijner grootheid!

הַלְלוּהוּ בְּתֵקַע שׁוֹפָר

hàleloehoe beteqà sjofaar

Looft Hem met geklank der bazuin;

הַלְלוּהוּ בְּנֵבֶל וְכִנּוֹר

hàleloehoe benevel wechinoor

looft Hem met de luit en met de harp!

הַלְלוּהוּ בְּתֹף וּמָחוֹל

hàleloehoe betoof oemaachool

Looft Hem met de trommel en fluit;

הַלְלוּהוּ בְּמִנִּים וְעוּגָב

hàleloehoe beminiem we'oekaav

looft Hem met snarenspel en orgel!

הַלְלוּהוּ בְּצִלְצְלֵי שָׁמַע

hàleloehoe betsiltselee sja

Looft Hem met hel klinkende cimbalen;

הַלְלוּהוּ בְּצִלְצְלֵי תְּרוּעָה

hàleloehoe betsiltselee teroe'a

looft Hem met cimbalen van vreugdegeluid!

כֹּל הַנְּשָׁמָה תְּהַלֵּל יָהּ

kol hannesjama tehalleel jah

Alles, wat adem heeft, love den HEERE!

הַלְלוּ יָהּ

halleloe jah

Hallelujah!

Enkele opmerkingen:

Over deze Psalm

Een gebruikelijk onderdeel van lofzang is de oproep tot loven. Voor deze Psalm is dat echter het enige thema. Opvallend is dat de reden voor de lofzang in de Psalm is opgenomen: vanwege Zijn mogendheden en naar de menigvuldigheid Zijner grootheid (vers 2).

De eerste twee verzen vormen de inleiding; beide verzen bestaan uit twee delen die parallel staan en het bezittelijk voornaamwoord zijn bevatten. In de drie daarop volgende verzen wordt een opsomming gegeven van blaas-, snaar- en slaginstrumenten voor de lofzang. Het voorzetsel בְּ dat hier voor de muziekinstrumenten wordt gebruikt, kan ook worden vertaald met bij waardoor duidelijk wordt gemaakt dat het niet slechts een instrumentale verering is. De Psalm eindigt dan met een conclusie.

De instrumenten

De instrumenten die in de Psalm worden genoemd zijn achtereenvolgens: בְּתֵקַע שׁוֹפָר (bij een geluid van een sjofar), בְּנֵבֶל (bij luit), וְכִנּוֹר (en harp), בְתֹף (bij trommel) – en tussendoor komt וּמָחוֹל (en (rij)dans) – בְּמִנִּים (bij snaren), וְעוּגָב (en (pan)fluit), בְצִלְצְלֵי שָׁמַע (bij cimbalen van geluid) en tenslotte בְּצִלְצְלֵי תְרוּעָה (bij cimbalen van (alarm)signaal).

Deze instrumenten worden gebruikt door priesters (de sjofar), Levieten (luit, harp en cimbalen) en de rest van het volk Israël (trommel, snaren en (pan)fluit). Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat élk soort instrument, uit elk deel van de samenleving, ter ere van God moet worden ingezet. Passend is daarom de concluderende oproep: laat alles wat adem heeft (of: elke ziel) de Heer loven.

In synagogen en in de Joodse liturgische traditie spelen muziekinstrumenten vrijwel geen rol in de begeleiding van zang; ze waren verbonden met de tempeldienst. Vandaar dat ze in het Nieuwe Testament ook weinig worden genoemd.

Sjofar

De sjofar, of nauwkeuriger: een stem van een sjofar (קֹל שֹׁפָר), komt voor het eerst voor in Exodus 19:16, waar het de oproep is voor het volk om tot de berg Sinaï te naderen om Gods openbaring – de Tora – via Mozes te ontvangen. Bij deze gebeurtenis komt een stem van een sjofar drie keer voor.

De keer daarna, in Leviticus 25:9, wordt over een sjofar van (alarm)signaal (שׁוֹפַר תְּרוּעָה) gesproken, die op de verzoendag in het hele land gehoord moest worden. De verzoendag is de meest heilige dag in het jaar en het blazen van de sjofar is in de traditionele uitleg een oproep om tot inkeer te komen.

In het boek Jozua, hoofdstuk 6, is de sjofar in handen van de priesters als Israël de stad Jericho inneemt. De priesters moesten op zeven sjofars blazen nadat ze op de zevende dag zeven keer rond de stad Jericho waren getrokken. Daarop gaf God de stad Jericho aan Israël.

De sjofar werd, net als de hier niet verder besproken trompetten (חֲצֹצְרוֹת) van zilver, niet gebruikt voor muzikale begeleiding van zang maar als signaalinstrument om op te roepen, aan te kondigen en aandacht te vragen.

Luit

David gebood dat de luit (נֵבֶל; ook wel vertaald met harp), harp (כִּנּוֹר; ook wel vertaald met lier) en (een paar) cimbalen (מְצִלְתַּיִם) de instrumenten waren die Levieten moesten gebruiken voor het begeleiden van de zang, eerst bij het begeleiden van de ark toen die door David naar Jeruzalem werd gebracht:

1 Kronieken 15:16: En David zeide tot de oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden met muziekinstrumenten, met luiten, en harpen, en cimbalen (נְבָלִים וְכִנֹּרוֹת וּמְצִלְתָּיִם), dat zij zich zouden doen horen, verheffende de stem met blijdschap.

En later bij de dienst van de Levieten in de tempel:

2 Kronieken 29:25: En hij (koning Jehizkia) stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner profeten.

De luit (נֵבֶל) had, volgens de geschiedschrijver Flavius Jozefus [1], twaalf snaren waarop met de vingers werd getokkeld. Hij was groter dan de harp (lier) en had een diepere toon, maar het is gissen naar de vorm ervan omdat er geen afbeeldingen uit Bijbelse tijd beschikbaar zijn. Hij wordt vaak, 60 keer, genoemd in de Tenach: met name en voor het eerst in Samuël bij het begeleiden van de ark naar Jeruzalem en in het parallelle verhaal in Kronieken, maar ook in de Psalmen en de Profeten.

Harp

De harp (כִּנּוֹר) was het hoofdinstrument in de tempel en, samen met de (pan)fluit, het eerste instrument dat wordt genoemd in de Tenach, namelijk in Genesis 4:21:

Jubal, deze was de vader van allen, die harpen (כִּנּוֹר) en orgelen (עוּגָב) handelen.

De harp had volgens Flavius Jozefus tien snaren die met een plectrum werden bespeeld. Gezien de vele oude afbeeldingen van de kinnor was het waarschijnlijk eerder een lier – de voorloper van de harp – dan een harp. Net als de luit, komt dit instrument vaak voor in de Tenach: 40 keer, waarvan meer dan de helft samen met de luit.

Cimbalen

Het verschil tussen de hiervoor genoemde cimbalen in Kronieken – מְצִלְתַּיִם – en die uit Psalm 150 – צֶלְצְלִים – is onduidelijk. Het eerste woord is een dualis en duidt op een paar cimbalen die door één muzikant werden bespeeld. Het woord komt vooral voor in Kronieken, namelijk elf van de dertien keer. De cimbalen uit Psalm 150 komen slechts nog in één andere tekst voor (2 Samuël 6:5) en er bestonden blijkbaar variaties: cimbalen van geklank (בְצִלְצְלֵי שָׁמַע) en cimbalen van (alarm)signaal (בְּצִלְצְלֵי תְּרוּעָה).

In de Talmoed (Misjna) wordt over het gebruik van die instrumenten door de Levieten in de tempel gezegd:

Ze speelden nooit op minder dan twee en meer dan zes luiten, noch op minder dan twee en meer dan twaalf fluiten (חָלִיל). Op twaalf dagen in het jaar werd op de fluit gespeeld vóór het altaar [...] en ze bliezen niet op een bronzen pijp maar op een riet vanwege de mooiere toon.(Babylonische Talmoed, tractaat Arachien 10a)

Er waren nooit minder dan negen harpen (כִּנּוֹר) en hun aantal kon tot in het oneindige worden vermeerderd. Maar er was slechts één cimbaal (één paar cimbalen).

(Babylonische Talmoed, tractaat Arachien 13a)

De Gemara bij deze gedeelten verklaart dat de twaalf dagen waarop op de fluit bij het altaar werd gespeeld, de dagen waren waarop het Halleel – de Psalmen 113-118 – werd gezongen. Of ook op de fluiten werd gespeeld op andere dagen, maar dan niet vóór het altaar, is niet duidelijk.

Voor een gewone dag in de tempel begeleidden tenminste twaalf instrumenten de zang: twee luiten, negen harpen en een paar cimbalen.

Trommel

Net als de harp (כִּנּוֹר) word ook de trommel (תֹף) al in Genesis genoemd. Het woord komt echter maar zeventien keer voor in de Tenach, waarvan zes keer samen met (rei)dans (מָחוֹל), zoals ook in deze Psalm (de Statenvertaling vertaalt מָחוֹל echter met fluit). Opvallend is dat van die zes keer het instrument vier keer expliciet door vrouwen wordt bespeeld. De handtrommel of tamboerijn wordt niet genoemd als instrument dat Levieten in de tempeldienst gebruikten.

Snaren

De snaren (מִנִּים; enkelvoud מֵן) zoals genoemd in deze Psalm komen alleen hier voor, al wordt het ook in Psalm 45:9 vermoed. Het lexicon van Brown, Driver en Briggs [2] suggereert dat het een Aramees leenwoord is.

Orgel of (pan)fluit

Zoals hiervoor genoemd, wordt ook het orgel of de (pan)fluit (עוּגָב) al genoemd in Genesis 4:21:

Jubal, deze was de vader van allen, die harpen (כִּנּוֹר) en orgelen (עוּגָב; (pan)fluit) handelen.

Het woord עוּגָב komt slechts vier keer voor in de Tenach (ook nog twee keer in Job). Gezien de afleiding van עָגַב, hunkeren, moet worden gedacht aan een blaasinstrument; het was misschien een fluit of een panfluit. De vertaling orgel, zoals in de Statenvertaling, roept tegenwoordig verkeerde associaties op. Misschien is met het eerste gebruik van de twee instrumenten in Genesis 4:21 bedoeld te zeggen: alle snaarinstrumenten en alle blaasinstrumenten.

[1] Titus Flavius Josefus was een Romeins-Joodse geschiedschrijver die leefde van 35 tot ±100

[2] Hebrew-Aramaic and English Lexicon of the Old Testament, Francis Brown, S.R. Driver, and Charles Briggs, 1906