Mi ha'ish

מִי הָאִישׁ (mi ha'iesj) is een lied op de tekst van Psalm 34:12-14 (vers 13-15 in de Hebreeuwse Bijbel).

מִי הָאִישׁ הֶחָפֵץ חַיִּים

mi-ha'iesj hèchafeets chajjiem

Wie is de man, die lust heeft ten leven,

אֹהֵב יָמִים לִרְאוֹת טוֹב

oheev jamiem lir'oot toov

die dagen liefheeft, om het goede te zien?

נְצֹר לְשׁוֹנְךָ מֵרָע

netsoor lesjooncha mera

Bewaar uw tong van het kwaad,

וּשְׂפָתֶיךָ מִדַּבֵּר מִרְמָה

oesefatècha middabeer mirma

en uw lippen van bedrog te spreken.

סוּר מֵרָע וַעֲשֵׂה טוֹב

soer mera wà'àsee-toov

Wijk af van het kwaad, en doe het goede;

בַּקֵּשׁ שָׁלוֹם וְרָדְפֵהוּ

baqqeesj sjaloom werodfehoe

zoek den vrede, en jaag dien na.

Enkele opmerkingen:

Petrus, of degene die zijn brief op schrift heeft gesteld, citeert deze tekst, maar dan waarschijnlijk uit de Griekse vertaling, de Septuagint:

1 Petrus 3:10-11: 10 Want wie het leven wil liefhebben, en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken; 11 Die wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na.

Ook de daaropvolgende twee Psalmverzen zijn onderdeel van Petrus' citaat:

1 Petrus 3:12-13: 12 Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen. 13 En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?

Vergelijk:

Psalm 34:15-16: De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. 16 Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien.

Opvallend is dat Petrus het laatste gedeelte van het Psalmvers – ...om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien – niet letterlijk citeert. In plaats daarvan schrijft hij (vers 13): En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?