Mizmor leDavid (Ps. 29)

Het lied מִזְמוֹר לְדָוִד (mizmoor ledawid) is een lied van de zingende rabbijn, Shlomo Carlebach (1925-1994), op de tekst van Psalm 29.

מִזְמוֹר לְדָוִד

mizmoor ledawid

1 Een psalm van David.

הָבוּ לַייָ בְּנֵי אֵלִים

havoe laddonaj benee eliem

Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen!

הָבוּ לַייָ כָּבוֹד וָעֹז

havoe laddonaj kavood wa'oz

geeft den HEERE eer en sterkte.

הָבוּ לַייָ כְּבוֹד שְׁמוֹ

havoe laddonaj kevood sjemo

2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams,

הִשְׁתַּחֲווּ לַייָ בְּהַדְרַת קֹדֶשׁ

hisjtachawwoe laddonaj behadrat qodesj

aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.

קוֹל יְיָ עַל הַמָּיִם

qol addonaj al hammajiem

3 De stem des HEEREN is op de wateren,

אֵל הַכָּבוֹד הִרְעִים

eel hakkavood hir'iem

de God der ere dondert;

יְיָ עַל מַיִם רַבִּים

addonaj al majjiem rabbiem

de HEERE is op de grote wateren.

קוֹל יְיָ בַּכֹּחַ

qol addonaj bakkoach

4 De stem des HEEREN is met kracht,

קוֹל יְיָ בֶּהָדָר

qol addonaj bèhadaar

de stem des HEEREN is met heerlijkheid.

קוֹל יְיָ שֹׁבֵר אֲרָזִים

qol addonaj sjoveer arraziem

5 De stem des HEEREN breekt de cederen;

וַיְשַׁבֵּר יְיָ אֶת אַרְזֵי הַלְּבָנוֹן

wajsjabbeer addonaj et arzee hallevanoon

ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon.

וַיַּרְקִידֵם כְּמוֹ עֵגֶל

wajjarqideem kemo ekel

6 En Hij doet ze huppelen als een kalf,

לְבָנוֹן וְשִׂרְיֹן כְּמוֹ בֶן רְאֵמִים

levanoon wesirjon kemo ven re'emiem

den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn.

קוֹל יְיָ חֹצֵב לַהֲבוֹת אֵשׁ

qol addonaj chotseev làhàvoot eesj

7 De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit.

קוֹל יְיָ יָחִיל מִדְבָּר

qol addonaj jachiel midbaar

8 De stem des HEEREN doet de woestijn beven;

יָחִיל יְיָ מִדְבַּר קָדֵשׁ

jachiel addonaj midbar qadesj

de HEERE doet de woestijn Kades beven.

קוֹל יְיָָ יְחוֹלֵל אַיָּלוֹת

qol addonaj jeholeel ajjaloot

9 De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen,

וַיֶּחֱשֹׂף יְעָרוֹת

wajjechessof je'aroot

en ontbloot de wouden;

וּבְהֵיכָלוֹ כֻּלּוֹ אֹמֵר כָּבוֹד

oevehechalo koelo omeer kavood

maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer.

יְיָ לַמַּבּוּל יָשָׁב

addonaj lammabboel jasjaav

10 De HEERE heeft gezeten over den watervloed;

וַיֵּשֶׁב יְיָ מֶלֶךְ לְעוֹלָם

wajjeesjev addonaj melech le'olaam

ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid.

יְיָ עֹז לְעַמּוֹ יִתֵּן

addonaj oz le'ammo jitteen

11 De HEERE zal Zijn volk sterkte geven;

יְיָ יְבָרֵךְ אֶת עַמּוֹ בַשָּׁלוֹם

addonaj jevareech et ammo vasjaloom

de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.

Enkele opmerkingen:

Onweer

Boven Psalm 29 zetten de vertalers van de Herziene Statenvertaling het opschrift Gods majesteit in het onweer. Met het donderen van God, Zijn stem over het water, Zijn stem vol kracht en glorie, Zijn stem die bomen splijt en vurige vlammen hakt, wordt het beeld van een groot onweer bezongen. Gods stem wordt vergeleken met het donderen van het onweer.

Opmerkelijk is dat deze vergelijking overeenkomsten heeft met de beschrijving van de Ugaritische god Baäl. De mythe van Baäl is beschreven in spijkerschrift, dubbelzijdig, op zeven kleitabletten. Baäl is de god van de donder en storm; hij wordt onder andere ook de machtige berijder van de wolken en donderaar genoemd en hij heeft een bliksemflits in zijn hand. Zijn woonplaats is in de hoogten van het noorden (tsafon) en de berg in het noorden. Er staat te lezen [1]: Laat in de hemelen Baäls bliksemschicht staan, laat hem ontsteken zijn lichtflits. En: De geliefde (Baäl) denkt bij zichzelf: want ik alleen ben koning over de goden, gevende vettigheid aan goden en mensen, bevredigende de menigten der aarde. Toch staat de god El beschreven als een oude grijs-bebaarde man gezeten in zijn zaal op zijn berg, aan het hoofd van het pantheon.

Het commentaar bij deze Psalm in de HSV Studiebijbel is dan ook:

Het lijkt echter redelijk te veronderstellen dat de achtergrond van het onweer in de psalm de HEERE wil stellen boven Baäl, de stormgod die in Syrië-Israël op grote schaal werd vereerd.

Geven van de Tora

Bij het lezen van deze Psalm wordt (o.a. door Rasji) direct gedacht aan de gebeurtenis op de berg Sinaï waar aan Israël de Tora werd geopenbaard. Ook daar was een onweer, vuur en een grote stem van God.

Deuteronomium 5:22: Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij.

Exodus 19:19: Toen het geluid der bazuin gaande was, en zeer sterk werd, sprak Mozes; en God antwoordde hem met een stem (NBG: in de donder).

Achttiengebed

In zijn commentaar op deze Psalm zegt Rasji dat de 18 keer dat de Godsnaam in deze Psalm voorkomt, reden was voor de instelling van de 18 zegeningen in het zogenaamde Achttiengebed, in het Hebreeuws Sjemoné esré genoemd, of staande gebed, het Amida.

De Talmoed [2] vergelijkt de 18 zegeningen van het achttiengebed niet alleen met de 18 Godsnamen in Psalm 29, maar ook met de 18 keer dat die vierletterige Godsnaam in het Sjema voorkomt en met de 18 wervels in de ruggengraat.

Structuur

De Psalm bevat een driedeling en binnen het middelste gedeelte opnieuw een driedeling. Elke strofe begint met een herhaling van het werkwoord (hieronder vet weergegeven):

vers 1-2 spreekt de godenzonen aan – geef

vers 3-9 geeft het beeld van Gods stem als het onweer

vers 3-4 donder (horen) – is (op de wateren)*

vers 5-7 bliksem (zien) – breekt

vers 8-9 dreunen (voelen) – beven

vers 10-11 presenteert God op zijn troon, zegenende Zijn volk – zit

* In de tweede strofe is het werkwoord (is) niet expliciet aanwezig, de herhaling wordt wel gezien in op de wateren.

Toelichting op bijzondere Hebreeuwse woorden in deze Psalm en een grammaticale ontleding vind je in het PDF-bestand dat onderaan deze pagina te downloaden is.

[1] bron: http://web.archive.org/web/20080115123739/http://www.geocities.com/SoHo/Lofts/2938/mythobaal.htm

[2] Babylonische Talmoed, tractaat Berachot 28b