Haberachah

Het lied הַבְּרָכָה (habberaacha), dé zegening, is een lied op de tekst van Psalm 128:4-6.

הִנֵּה כִּי־כֵן יְבֹרַךְ גָּבֶר

hinné ki-cheen jevorach kaver

Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden,

יְרֵא יְיָ

jeré addonaj

die de Eeuwige vreest.

יְבָרֶכְךָ יְיָ מִצִּיּוֹן

jevarèchechá addonaj mitsijjoon

De Eeuwige zal u zegenen uit Sion,

וּרְאֵה בְּטוּב יְרוּשָׁלָםִ

oereé betoev jeroesjalajiem

en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen

כֹּל יְמֵי חַיֶּיךָ

kool jemé chajjecha

al de dagen uws levens.

וּרְאֵה־בָנִים לְבָנֶיךָ

oereee-vaniem levanecha

En gij zult uw kindskinderen zien.

שָׁלוֹם עַל־יִשְׂרָאֵל

sjaloom al-jisraeel

!Vrede over Israël

Enkele opmerkingen:

Met dé zegening – de naam van dit lied – wordt de priesterzegen bedoeld, de belangrijkste zegen in de Tenach, genoemd in Numeri 6:24-26. Maar wat heeft habberaachá met dit lied te maken? Het is geen deel van de tekst en zelfs niet van de Psalm waar de verzen uit komen. En trouwens: waarom maar een halve Psalm als lied?

En toen kwam ik precies deze tekst van ons lied tegen in de Talmoed. Wat blijkt: juist deze verzen zijn het amen op die priesterzegen op de belangrijkste dag van het jaar: Grote Verzoendag. Het is de reactie van het volk op het horen van dé zegen op dé dag.

Daar, in de Talmoed, vroegen enkele rabbijnen zich af wat het volk antwoordt als ze worden gezegend door de priesters. Er worden verschillende teksten aangehaald voor zegeningen op gewone dagen, vastendagen, sjabbat en feestdagen. Over de afsluitende dienst op Grote Verzoendag staat er:

Wat zeggen ze (het volk als reactie op dé zegen, uitgesproken door de priesters) in de afsluitende dienst op Grote Verzoendag? Mar Zutra verklaarde: "Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die de Eeuwige vreest. De Eeuwige zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens. En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israel!" Wanneer zeiden ze deze verzen? Rabbi Jozef antwoordde: "Tussen elke zegening." Rabbi Sjesjet antwoordde: "Bij het noemen van de heilige Naam." Rabbi Mari en Rabbi Zebid verschilden hierover van mening. De ene zei: "Een vers [wordt door de gemeente gezegd] tegelijkertijd met een vers [uitgesproken door de priesters]." Terwijl de ander zei: "[De gemeente zegt] het geheel voor elk vers [uitgesproken door de priesters]. Rabbi Hijja ben Abba zei: "Degene die het uitspreekt buiten de tempel vergist zich domweg." (Deze verzen moeten alleen in de tempel worden uitgesproken want alleen daar wordt de vierletterige Naam van God gebruikt en deze verzen zijn een zegening bij die Naam.) Rabbi Chanina ben Papa zei: "Weet dat het zelfs in de tempel onnodig is ze te zeggen. Want is er een dienaar wie men zegent zonder zijn luisteren?!" Rabbi Aha ben Chanina zei: "Weet dat zelfs buiten de tempel het nodig is ze te zeggen. Want is er een dienaar wie men zegent zonder dat zijn gezicht opklaart?!" (Daarom is het uitspreken van deze verzen, als erkenning, door de gemeente, aanvaardbaar voor God.) (Babylonische Talmoed, tractaat Sota 40a)

Je ziet een hele discussie ontstaan over wannéér deze verzen moesten worden uitgesproken, maar blijkbaar waren ze het erover eens dát ze werden uitgesproken, namelijk als reactie op de priesterzegen op Grote Verzoendag.

Je kunt je afvragen waarom het volk niet gewoon reageerde met "Amen" na die zegening. Het beamen van een zegen of dankzegging die werd uitgesproken was namelijk gebruikelijk. Dat is het ook nu nog tijdens synagogediensten.

Het was echter niet de gewoonte destijds in de tempel, zo lezen we verderop in hetzelfde Talmoed-tractaat:

Onze rabbi's leerden: "Waarom is het dat de weerklank Amen niet in de tempel werd gegeven? Omdat er geschreven is: Staat op, looft de Eeuwige, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid. (Nehemia 9:5; dit was de reactie die in de tempel werd gegeven, niet Amen.) En waarom is het dat elke zegening gevolgd moet worden door een uiting van dank? Omdat er staat: En men zegene de Naam Uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven alle zegening en prijs! (vervolg van Nehemia 9:5) Dat wil zeggen: na elke zegening, geef Hem eer. (Het woord boven, in het Hebreeuws עַל (al), wordt begrepen als volgend op.) (Babylonische Talmoed, tractaat Sota 40b)

De Talmoed geeft geen reden waarom in de tempel het amen niet te horen was. Er wordt wel verondersteld dat dit niet betekende dat het beamen niet was toegestaan in de tempel. De plechtigheid van de dienst, verhoogd door het uitspreken van de vierletterige naam van God, zou vragen om een meeromvattende en indrukwekkendere formulering dan een eenvoudig amen.

Tijdens de diensten in de tempel spraken priesters namelijk de vierletterige Godsnaam in de priesterzegen uit. Na de dood van hogepriester Sjimon Hatsaddiek, zo rond het jaar 300, werd dat niet meer gedaan. En buiten de muren van de tempel, wanneer de zegen tijdens een dienst in de synagoge werd uitgesproken, werd deze naam sowieso nooit uitgesproken maar vervangen door Adonaj. Vandaag de dag wordt deze naam dus niet uitgesproken en gewoonlijk reageert de gemeente op de priesterzegen met een "Amen" na elk van de drie zegenverzen.