Esa einai

Het lied אֶשָּׂא עֵינַי (essa enaj) is gemaakt op de eerste twee verzen van Psalm 121.

אֶשָּׂא עֵינַי אֶל הֶהָרִים

essa enaj el hèhariem

Ik hef mijn ogen op naar de bergen,

מֵאַיִן יָבֹא עֶזְרִי

mee'ajjin javo ezri

vanwaar mijn hulp komen zal.

עֶזְרִי מֵעִם יְיָ

ezri mee'im addonaj

Mijn hulp is van den HEERE,

עֹשֵׂה שָׁמַיִם וָאָרֶץ

ose sjamajjiem wa'arets

Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Enkele opmerkingen:

Psalm 121 maakt deel uit van de vijftien opgangspsalmen: Psalm 120 tot en met Psalm 134 hebben allen het opschrift שִׁיר הַמַּעֲלוֹת (sjier hamma'alloot), lied van de opgangen [1].

Het woord מַעֲלָה (ma'alla) betekent behalve opgang ook trap(treden). De מ geplaatst voor het werkwoord dat de handeling aanduidt, geeft het abstracte of de plaats van de handeling weer. Hier geplaatst voor het werkwoord עָלָה (ala) duidt het dus een opgaan of de plaats van het opgaan, een trap, aan.

In de Misjna wordt de trap met vijftien treden in de tempel die de voorhof der vrouwen verbond met de voorhof der Israëlieten, in verband gebracht met deze vijftien opgangspsalmen:Vijftien treden leidden omhoog (van de voorhof der vrouwen) naar de voorhof van Israël, overeenkomstig de vijftien [liederen van de] opgangen, genoemd in het boek van de Psalmen. De Levieten waren gewoon daarop liederen te zingen. De treden waren niet rechthoekig maar rond zoals een halve dorsvloer. (Misjna-tractaat Middot 2.5)

In een voetnoot bij dit Misjna-gedeelte staat dat de Levieten dat zingen op deze trap deden tijdens het feest van het waterscheppen. In de beschrijving van dat feest, een ceremonie die werd uitgevoerd aan het einde van de eerste dag van het loofhuttenfeest en die van alle feesten de meest vreugdevolle was, staat:

Een niet te tellen aantal Levieten met harpen, lieren, cimbalen, trompetten en andere muziekinstrumenten bevonden zich op de vijftien treden die leidde van de voorhof der Israëlieten naar de voorhof der vrouwen, overeenkomstig de vijftien opgangsliederen in de Psalmen. Daar stonden de Levieten met hun muziekinstrumenten en brachten hun liederen ten gehore. (Babylonische Talmoed, tractaat Soeka 51b)

Een verklaring voor de aanduiding van deze vijftien Psalmen kan zijn dat de Levieten deze zongen op de trap van vijftien treden. Maar ook andere suggesties worden gedaan. Zo parafraseert de Targoem het opschrift: Een lied dat werd geüit bij het opgaan uit de diepte. Wanneer de Israëlieten voor de drie grote feesten, péssach, het wekenfeest sjavoe'oot en het loofhuttenfeest optrokken naar Jeruzalem om daar hun tienden van de oogst te brengen, trokken ze – wellicht Psalmzingend – vanuit de dalen rondom Jeruzalem op naar de tempelberg. Dat laatste sluit goed aan bij het eerste vers van deze psalm: ze zagen de bergen van Jeruzalem voor zich.

De vraag is of er van de bergen onheil te verwachten is, of juist het heil. De meeste vertalingen lijken uit te gaan aan het eerste: bij het kijken naar de bergen wordt gezegd: "help!" De Statenvertalingen lijken echter de hulp van de bergen te verwachten en negeren min of meer de versdeler. Vergelijk de volgende vertalingen:

NBG-vertaling 1951: Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?

De Nieuwe Bijbelvertaling: Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp?

De Naardense Bijbel: Ik hef mijn ogen óp naar de bérgen: vanwáar zal kómen mijn húlp?

Groot Nieuws Bijbel 1996: Ik kijk naar de bergen. Vanwaar zal er hulp voor mij komen?

Herziene Statenvertaling: Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.

Het opheffen van de ogen naar de bergen, doet denken aan Genesis 22:4:

Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.

Dit is het verhaal van Abraham die op weg is om zijn zoon te offeren. De traditie zegt dat het plaatsvervangende offer dat Abraham bracht, plaatsvond op dezelfde berg als waarop later de tempel werd gebouwd. Het betreft dus het opheffen van de ogen naar dezelfde bergen. In het geval van Abraham werden dat de bergen van het heil, Genesis 22:4:

Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden!

Antwoordend op de vraag uit dit vers bevestigt Psalm 20:2 dat de hulp inderdaad van de plaats van de bergen is te verwachten:

Hij zende uw hulp uit het heiligdom, en ondersteune u uit Sion.

[1] Opvallend is echter dat van deze vijftien Psalmen het הַמַּעֲלוֹת, de opgangen, alleen bij Psalm 121 is geschreven met het voorzetsel לְ: לַמַּעֲלוֹת, tot de opgangen. Meerdere codices met een Hebreeuws handschrift van de Tenach hebben echter dit afwijkende voorzetsel niet.