Kol haneshamah

כֹּל הַנְּשָׁמָה (kol hannesjama) is een lied op de tekst van Psalm 150:6.

כֹּל הַנְּשָׁמָה תְּהַלֵּל יָהּ הַלְלוּ־יָהּ

kol hannesjama tehalleel jah halleloe-jah

Alles, wat adem heeft, love den HEERE! Hallelujah!

Enkele opmerkingen:

Het ruiken van een heerlijke geur is aanleiding om een zegenspreuk te zeggen. Volgens de Talmoed is het Psalmvers van dit lied daar de reden voor, omdat het Hebreeuwse נְשָׁמָה niet alleen adem maar ook ziel betekent, naar het eerste gebruik in Genesis 2:7 waar God de נִשְׁמַת חַיִּים, ziel des levens, in de mens blies:

Vanwaar leren we dat we een zegenspreuk zeggen over een heerlijke geur? Omdat er is gezegd: Laat elke ziel de Heer prijzen. Wat is het dat genoegen geeft aan de ziel maar niet aan het lichaam? Het is welriekende geur. (Babylonische Talmoed, trataat Berachot 43b)

Verder staat in het Psalmvers van dit lied in plaats van de vierletterige Godsnaam (tetragrammaton) twee keer de verkorte Naam, de roepnaam, יָהּ. In de Talmoed wordt daar de volgende conclusie aan verbonden:

Rabbi Jeremia ben Eleazar verklaarde: Sinds het heiligdom vernietigd was (en de priesters het tetragrammaton niet meer uitspraken) is het genoeg voor de wereld (of: de mens) om (bij het prijzen van God of het groeten van een gelijke) slechts twee letters (van het tetragrammaton, namelijk יה) te gebruiken, want er is gezegd in de Schrift: Laat álles wat adem heeft, de Heer prijzen; prijst gij de Heer. (Babylonische Talmoed, trataat Eroeviem 18b)