Voorblad > Wederkerende handelingen
Kijk ook bij Wederkerende voornaamwoorden.
Definitie van een wederkerende handeling
Een handeling waarbij de handelende persoon of personen iets doet of doen dat gericht is op die handelende persoon of personen zelf.
De volgende grammaticale personen kunnen wederkerend handelen: 1ste, 2de en 3de enkelvoud en 1ste, 2de en 3de meervoud.
Wederkerende handelingen komen voor in de volgende kritische zinstructuren:
[ onderwerp + persoonsvorm van een persoonlijk werkwoord + wederkerend voornaamwoord ]
[ persoonsvorm van een persoonlijk werkwoord + onderwerp + wederkerend voornaamwoord ]
[ onderwerp + persoonsvorm van een hulpwerkwoord + wederkerend voornaamwoord + persoonlijk werkwoord ]
[ persoonsvorm van een hulpwerkwoord + onderwerp + wederkerend voornaamwoord + persoonlijk werkwoord ]
Enkelvoud
1. onderwerp 1ste persoon + persoonsvorm + mich
1. persoonsvorm + onderwerp 1ste persoon + mich
2. onderwerp 2de persoon + persoonsvorm + dich
2. persoonsvorm + onderwerp 2de persoon + dich
3. onderwerp 3de persoon + persoonsvorm + zich
3. persoonsvorm + onderwerp 3de persoon + zich
Meervoud
1. onderwerp 1ste persoon + persoonsvorm + ós, oos
1. persoonsvorm + onderwerp 1ste persoon + ós, oos
2. onderwerp 2de persoon + persoonsvorm + uch
2. persoonsvorm + onderwerp 2de persoon + uch
3. onderwerp 3de persoon + persoonsvorm + zich
3. persoonsvorm + onderwerp 3de persoon + zich
Enkelvoud
1ste
mich
Ich vervael mich.
Vervael ich mich?
Den vervael ich mich.
Den höb ich mich vervaeldj.
2de
dich. Dich wordt meestal tich na een stemloze eindmedeklinker zoals s.
Dich vervaels tich. De vervaels tich.
Vervaels te dich?
Vervaels tich dich? (Vervaels tich dich oeëts?) Mate van voorkomen: laag.
Den vervaels te dich.
Den höbs'e dich vervaeldj. Den höbste dich vervaeldj.
Men zal zelden of nooit zeggen: Vervaels tich dich? Of: Den vervaels tich dich. Hier wordt overwegend de onbenadrukte vorm te als onderwerp gebruikt.
3de
zich
Hae vervaeltj zich. Ziej vervaeltj zich. Het vervaeltj zich.
Vervaeltj haej zich? Vervaeltj ziej zich? Vervaeltj et zich?
Den vervaeltj hae zich. Den vervaeltj ziej zich. Den vervaeltj et zich.
Den heet hae zich vervaeltj. Den heet ze zich vervaeltj. Den heet et zich vervaeltj.
Met het mannelijk encliticum er:
Vervaeltj er zich?
Den vervaeltj er zich.
Den heet er zich vervaeltj. Mate van voorkomen hoog ten opzichte van Den heet hae zich vervaeltj.
Meervoud
1ste
ós, oos
Wae/we vervaele oos.
Vervaele wae/we ós?
Den vervaele wae/we oos.
Den höbbe wae/we ós vervaeldj.
2de
uch
Gae/ge vervaeltj uch.
Vervaeltj gae/ge uch?
Den vervaeltj gae/ge uch.
Den höbtj gae/ge uch vervaeldj.
Met het encliticum er:
Vervaeldjer uch?
Den vervaeldjer uch.
Den höbdjer uch vervaeldj.
3de
zich
Ziej/ze vervaele zich.
Vervaele ziej/ze zich?
Den vervaele ziej/ze zich.
Den höbbe ziej/ze zich vervaeldj.
Hoffelijkheidsvormen
Zie bij de tweede persoon meervoud.
Wederkerende handelingen uitgedrukt in de infinitief
zich zörge make (zich zorgen maken)
zich get koupe (zich iets kopen)
zich vervaele (zich vervelen)
zich (get) aafvraoge (zich (iets) afvragen)
Höbs'e dich det al ins aafgevraogdj? (Heb je je dat al eens afgevraagd?)
Formuleringen met een voorwerspvorm, geuit als commentaar of observatie op wat er gebeurd in de leefwereld van de spreker, die verward kunnen worden met wederkerende formuleringen.
Nów raegentj het mich toch! (Nu regent het me toch!)
Nów snijt het mich toch! (Nu sneeuwt het me toch!) |s•n•i•j•t|, niet |s•n•ij•t|
Nów geit er mich toch nao ... (Nu gaat hij me toch naar ...)
Nów gaon ze mich toch ... (Nu gaan ze me toch ...)
Formuleringen met een voorwerpsvorm die verward kunnen worden met wederkerende formuleringen.
Let op de woorden in vet tussen vierkante haakjes in de volgende voorbeeldzinnen.
Kinroois
[voorwerpsvorm]
Enkelvoud
1ste. Wacht effe, ich sjrief [mich] det op.
(Wacht even, ik schrijf me dat op.)
2de. Wacht effe, ich sjrief [dich] det op.
(Wacht even, ik schrijf jou/je dat op.)
3de. Wacht effe, ich sjrief [hum] det op.
(Wacht even, ik schrijf hem dat op.)
3de. Wacht effe, ich sjrief [häör] det op.
(Wacht even, ik schrijf haar dat op.)
Meervoud
1ste. Wacht effe, ich sjrief [ós/oos] det op.
(Wacht even, ik schrijf ons dat op.)
2de. Wacht effe, ich sjrief [uch] det op.
(Wacht even, ik schrijf u dat op.)
3de. Wacht effe, ich sjrief [hun] det op.
(Wacht even, ik schrijf hun dat op.)
Nederlands
[voorzetselconstituent]
Enkelvoud
1ste. Wacht even, ik schrijf dat [voor mij] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor mij].
2de. Wacht even, ik schrijf dat [voor jou] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor jou].
3de. Wacht even, ik schrijf dat [voor hem] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor hem].
3de. Wacht even, ik schrijf dat [voor haar] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor haar].
Meervoud
1ste. Wacht even, ik schrijf dat [voor ons] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor ons].
2de. Wacht even, ik schrijf dat [voor u] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor u].
3de. Wacht even, ik schrijf dat [voor hun] op.
Wacht even, ik schrijf dat op [voor hun].
Hoffelijkheidsvormen: Zie de tweede persoon meervoud.
In de gebiedende wijs
Pak tich nog ei stökske vlaaj. (Pak je nog een stukje vlaai. Neem nog een stukje vlaai.)
Paktj uch nog ei stökske vlaaj. (Pakt u nog een stukje vlaai. Neemt nog een stukje vlaai.)