Voorblad > Persoonlijke voornaamwoorden > Voorwerpsvormen > Niet als voorwerp
Persoonlijke voornaamwoorden in de voorwerpsvorm hebben niet altijd de grammaticale functie van een voorwerp in de zin.
Als een voorwerpsvorm niet de grammaticale functie heeft van een voorwerp is die voorwerpsvorm bijgevolg geen voorwerp.
Er is dus een verschil tussen de begrippen voorwerpsvorm en voorwerp. Het eerste begrip heeft betrekking op de vorm oftewel een bepaalde woordgestalte/woordkeuze en het tweede begrip heeft betrekking op de grammaticale functie, laatstgenoemde zijnde het voorwerp.
Een persoonlijk voornaamwoord in de voorwerpsvorm dat in een zin geen lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is, heeft volgens de hedendaagse grammatica niet de grammaticale functie van een voorwerp in de zin.
Er zijn verschillende omstandigheden waarin een voorwerpsvorm geen voorwerp zou zijn. Die verschillende omstandigheden worden zodanig gebrekkig beschreven in de hedendaagse leidinggevende werken over grammatica dat de aangeboden informatie kritisch bekeken ongeschikt is om daaruit een foutloos en volledig overzicht te distilleren.
Daarom geef ik hier enkel één omstandigheid weer waarin een voorwerpsvorm geen voorwerp is en die omstandigheid is gemakkelijk te herkennen: de voorwerpsvorm wordt voorafgegaan door een voorzetsel. Het voorzetsel en de voorwerpsvorm vormen samen de voorzetselconstituent, alzo volgens de hedendaagse grammatica.
1ste enkelvoud
eerste persoon: mich /mɪx/
"Det is van mich." (Dat is van mij.) voorzetselconstituent = van mich
"Veur mich duit hae alles." (Voor mij doet hij alles.) voorzetselconstituent = veur mich
"Bring det nao mich." (Breng dat naar mij.) voorzetselconstituent = nao mich
Met nadruk kan men ook miche zeggen.
Van wae is det? Van miche!
2de enkelvoud
tweede persoon: dich /dɪx/
"Det is van dich." (Dat is van jou.) voorzetselconstituent = van dich
"Veur dich doon ich alles." (Voor jou doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur dich
Met nadruk kan men ook diche zeggen.
Ich gaef det aan diche.
2de enkelvoud, hoffelijk
tweede persoon, hoffelijkheidsvorm: uch /ʏx/
"Det is van uch." (Dat is van u.) voorzetselconstituent = van uch
"Veur uch doon ich alles." (Voor u doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur uch
"Ich kóm nao uch." (Ik kom naar u.) voorzetselconstituent = nao uch
Deze hoffelijkheidsvorm komt van het 2de meervoud uch. Dit voornaamwoord is verwant aan Duits euch.
3de enkelvoud
derde persoon, mannelijk: hum /hʏm/
"Det is van hum." (Dat is van hem.) voorzetselconstituent = van hum
"Veur hum doon ich alles." (Voor hem doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur hum
"Ich gaef det aan hum." (Ik geef dat aan hem.) voorzetselconstituent = aan hum
Hum kan ook vrouwelijk zijn. Lees verder.
3de enkelvoud
derde persoon, mannelijk, onbenadrukt: um /ʏm/ of /əm/
"Gaef det ins aan um." (Geef dat eens aan hem.) Persoonsvorm in de gebiedende wijs. voorzetselconstituent = aan um
Deze onbenadrukte vorm wordt weinig gebruikt na een voorzetsel.
um kan ook vrouwelijk zijn. Lees verder.
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, benadrukt: häör /hœːr/
"Det is van häör." (Dat is van haar.) voorzetselconstituent = van häör
"Veur häör doon ich alles." (Voor haar doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur häör
"Ich gaef det waal aan häör." (Ik geef dat wel aan haar.) voorzetselconstituent = aan häör
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, onbenadrukt: hum /hʏm/
"Det is van hum." (Dat is van haar.) voorzetselconstituent = van hum
"Veur hum doon ich alles." (Voor haardoe ik alles.) voorzetselconstituent = veur hum
"Ich gaef det waal aan hum." (Ik geef dat wel aan haar.) voorzetselconstituent = aan hum
Toelichting: Hum is een mannelijk woord, maar als men onachtzaam of onbenadrukt spreekt kan men dit mannelijk woord gebruiken in een vrouwelijke context. Onachtzaam: gemakkelijk, met weinig inspanning van de mond- en wangspieren. Als men met aandacht spreekt over een vrouw, bijvoorbeeld over de eigen moeder of grootmoeder, zal men häör zeggen.
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, onbenadrukt: um /ʏm/ of /əm/
"Ich gaef det waal aan um." (Ik geef dat wel aan haar.) voorzetselconstituent = aan um
Zie de toelichting bij hum hierboven.
1ste meervoud
eerste persoon: oos, ós /oːs/, /ʊs/
"Det is van oos." (Dat is van ons.) voorzetselconstituent = van oos
2de meervoud
tweede persoon: uch /ʏx/
"Det is van uch." (Dat is van jullie/u.) voorzetselconstituent = van uch
"Veur uch doon ich alles." (Voor jullie/u doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur uch
"Ich kóm nao uch." (Ik kom naar jullie/u.) voorzetselconstituent = nao uch
Dit voornaamwoord is verwant aan Duits euch.
2de meervoud, hoffelijk
tweede persoon: uch /ʏx/
"Det is van uch." (Dat is van jullie/u.) voorzetselconstituent = van uch
"Veur uch doon ich alles." (Voor jullie/u doe ik alles.) voorzetselconstituent = veur uch
"Ich kóm nao uch." (Ik kom naar jullie/u.) voorzetselconstituent = nao uch
Dit voornaamwoord is verwant aan Duits euch.
3de meervoud
derde persoon: hun /hʏn/
"Det is van hun." (Dat is van hun.) voorzetselconstituent = van hun
"Veur hun duit hae alles." (Voor hun doet hij alles.) voorzetselconstituent = veur hun
"Ich gaon nao hun." (Ik ga naar hen.) voorzetselconstituent = nao hun