Meer bepaald; op het einde van vergelijkingen
Voorblad > Persoonlijke voornaamwoorden > Onderwerpsvormen > Onderwerpsvormen in vergelijkingen
Kritische zinsstructuur van de ongelijke vergelijking:
[onderwerp + persoonsvorm + vergrotende trap + schikkend voegwoord es (= als) + onderwerpsvorm]
es /ɛs/
Enkelvoud:
"Dich bès oajer es ich." (Jij bent ouder dan ik.)
"Jan is oajer es dich." (Jan is ouder dan jij.)
"Ich bèn vreuger es gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben vroeger dan u.)
Ouder: "Ich bèn vreuger esj gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben vroeger dan u.)
Ouder, volle vorm: "Ich bèn vreuger estj gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben vroeger dan u.)
"Mie broor is oajer es hae." (Mijn broer is ouder dan hij.)
"Ich bèn oajer es ziej." (Ik ben ouder dan zij.)
"Ich bèn oajer es het." /hɛt/ (Ik ben ouder dan het/zij.)
Meervoud:
"De bès vreuger es wae." (Je bent vroeger dan wij.)
"Ich bèn vreuger es gae." (Ik ben vroeger dan gij.)
Ouder: "Ich bèn vreuger esj gae." (Ik ben vroeger dan gij.)
Ouder, volle vorm: "Ich bèn vreuger estj gae." (Ik ben vroeger dan gij.)
"Ich bèn vreuger es gae." (Hoffelijk meervoud: Ik ben vroeger dan u.)
Ouder: "Ich bèn vreuger esj gae." (Hoffelijk meervoud: Ik ben vroeger dan u.)
Ouder, volle vorm: "Ich bèn vreuger estj gae." (Hoffelijk meervoud: Ik ben vroeger dan u.)
"Mien aojers zeen jónger es ziej." (Mijn ouders zijn jonger dan zij.)
De onderwerpsvormen op het einde van deze vergelijkingen zijn altijd primaire onderwerpsvormen.
Waarom worden in deze vergelijking onderwerpsvormen gebruikt en niet voorwerpsvormen?
Men kan na het tweede onderwerp een bijzin met denkbeeldige persoonsvorm aanvullen. Dit duidt aan dat men hier een onderwerpsvorm moet gebruiken. Een voorwerpsvorm daarentegen kan niet gepaard gaan met een persoonsvorm.
"Jan is vreuger es wae." (Jan is vroeger dan wij.)
Met aangevulde bijzin:
"Jan is vreuger es wae zeen." (Jan is vroeger dan wij zijn).)
"Ich bèn vreuger es gae." (Jan is vroeger dan gij.)
Met aangevulde bijzin:
"Ich bèn vreuger es gae zeetj." (Ik ben vroeger dan gij zijt.)
Deze regel der spraakkunst geldt ook in het Nederlands en het Duits.
Kritische zinsstructuur van de gelijke vergelijking:
[onderwerp + persoonsvorm + aeve/zoeë/zjust zoeë (= even/zo/net zo) + stellende trap + schikkend voegwoord es/wiej (= als/zoals) + onderwerpsvorm]
es /ɛs/ wiej /wiːj/ aeve /ɛːvə/ zoeë /zuːə/ zjust zoeë /ʒʏst zuːə/
[aeve (even) + stellende trap + es (als)]
[zoeë (zo) + stellende trap + es (als)]
[zjust zoeë (juist zo, net zo) + stellende trap + es (als)]
[aeve (even) + stellende trap + wiej (zoals, als)]
[zoeë (zo)+ stellende trap + wiej (zoals, als)]
[zjust zoeë (juist zo, net zo) + stellende trap + wiej (zoals, als)]
Enkelvoud:
"De bès aeve groeët es ich." (Je bent even groot als ik.)
"Jan is aeve aod wiejs tich." (Jan is even oud als als jij.)
"Ich bèn zoeë groeët es gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben zo groot als u.)
Ouder: "Ich bèn zoeë groeët esj gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben zo groot als u.)
Ouder, volle vorm: "Ich bèn zoeë groeët estj gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben zo groot als u.)
"Ich bèn zoeë groeët wiejtj gae." (Hoffelijk enkelvoud: Ik ben zo groot als u.)
"Mie broor is zjust zoeë groeët es hae." (Mijn broer is net zo groot als hij.)
"Ich bèn zoeë aod es ziej." (Ik ben zo oud als zij.)
"Ich bèn zoeë aod es het." /hɛt/ (Ik ben zo oud als het/zij.)
Meervoud:
"De bès aeve groeët es wae." (Je bent even groot als wij.)
"Wae zeen zoeë groeët wiejtj gae." (Wij zijn zo groot als gij.)
"Ich bèn zjust zoeë groeët es gae." (Hoffelijk: Ik ben net zo groot als u.)
Ouder: "Ich bèn zoeë groeët esj gae." (Hoffelijk: Ik ben net zo groot als u.)
Ouder, volle vorm: "Ich bèn zoeë groeët estj gae." (Hoffelijk: Ik ben net zo groot als u.)
"Hae is zjust zoeë groeët wiej ziej." (Hij is net zo groot als zij.)
De onderwerpsvormen op het einde van deze vergelijkingen zijn altijd primaire onderwerpsvormen.
Waarom worden in deze vergelijking onderwerpsvormen gebruikt en niet voorwerpsvormen?
Men kan na de onderwerpsvorm in kwestie een bijzin met denkbeeldige persoonsvorm aanvullen. Een voorwerpsvorm, echter, kan niet gepaard gaan met een persoonsvorm.
"Jan is aeve groeët es wae." (Jan is even groot als wij.)
Met aangevulde bijzin:
"Jan is aeve groeët es wae zeen." (Jan is even groot als wij zijn.)
"Wae zeen aeve vreug wiejtj gae." (Wij zijn even vroeg als gij.)
Met aangevulde bijzin:
"Wae zeen aeve vreug wie gae zeetj." (Wij zijn even vroeg als gij zijt.)
Kritische zinsstructuur van de ongelijke vergelijking met persoonsvorm:
[vergrotende trap mieë/minder (= meer/minder) + schikkend voegwoord es (= als) + onderwerpsvorm + persoonsvorm]
Enkelvoud
"minder es ich gedachtj haaj" (minder dan ik gedacht had) trap A
"mieë es te dinks" (meer dan je denkt) trap C1 en C2
"mieë es'e dinks" (meer dan je denkt) trap C2bis
"minder estj ge dinktj" (Hoffelijk: minder dan u denkt) trap D2
"minder esdjer dinktj" (Hoffelijk: minder dan u denkt)) trap E
"minder es er dinktj" (minder dan hij denkt) trap G
"minder es ze dinktj" (minder dan ze denkt) trap H2
"minder es het dinktj" (minder dan ze denkt) trap I
"minder es et dinktj" (minder dan ze denkt) trap J
Meervoud:
"mieë es we gedachtj haje" (meer dan we gedacht hadden) trap N2
"minder es(tj) ge gedachtj haadj" (minder dan gijbgedacht had) trap O2
"minder es(tj) ge gedachtj haadj" (Hoffelijk: minder dan u gedacht had) trap P2
"minder esdjer gedachtj haadj" (minder dan gij gedacht had) trap Q
"minder esdjer gedachtj haadj" (Hoffelijk: minder dan u gedacht had) trap R
"mieë es ze gedachtj haje" (meer dan ze gedacht hadden) trap S2
De onderwerpsvormen op het einde van deze vergelijkingen zijn in de eerste plaats onbenadrukte onderwerpsvormen. Wanneer men hier primaire onderwerpsvormen gebruikt doet men dit om heel sterk te benadrukken. Dit gebeurt eerder zelden.