Voorblad > Persoonlijke voornaamwoorden > Voorwerpsvormen > Als voorwerp
Persoonlijke voornaamwoorden in de voorwerpsvorm hebben de grammaticale functie van een voorwerp in de zin als lijdend voorwerp en als meewerkend voorwerp.
1ste enkelvoud
eerste persoon: mich /mɪx/
"Ze zuut mich." (Ze ziet mij.) [lijdend voorwerp]
"Ze heet mich gezieën." (Ze heeft mij gezien.) [lijdend voorwerp]
"Hae gaaf mich ein teike." (Hij gaf mij een teken.) [meewerkend voorwerp]
2de enkelvoud
tweede persoon: dich /dɪx/, kan tich /tɪx/ worden na woorden die stemloos eindigen
"Ich zeen dich." (Ik zie jou.) [lijdend voorwerp]
"Ich höb dich gezieën." (Ik heb jou gezien.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef dich ein teike." (Ik geef jou een teken.) [meewerkend voorwerp]
"Ich gaef et tich." (Ik geef het je.) [meewerkend voorwerp]
"Ich gaef tich geliek." (Ik geef je gelijk.) [lijdend voorwerp]
"Röst tich get." (Rust je wat. Rust jezelf een beetje uit.) [lijdend voorwerp] als deel van een wederkerend werkwoord, in de gebiedende wijs
Kinroois dich is verwant aan Duits dich, in beide taalvormen een persoonlijk voornaamwoord in de voorwerpsvorm, de accusatief. In het dialect komt dich ook voor als nominatief; onderwerpsvorm.
2de enkelvoud, hoffelijk
tweede persoon, hoffelijkheidsvorm: uch /ʏx/
"Ich zeen uch." (Ik zie u.) [lijdend voorwerp]
"Ich höb uch gezieën." (Ik heb u gezien.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef uch ein teike." (Ik geef u een teken.) [meewerkend voorwerp]
"Röst uch get." (Rust u wat. Rust u een beetje.) [lijdend voorwerp] als deel van een wederkerend werkwoord, in de gebiedende wijs
Deze hoffelijkheidsvorm komt van het 2de meervoud uch. Dit woord is verwant aan Duits euch.
3de enkelvoud
derde persoon, mannelijk: hum /hʏm/
"Ich zeen hum." (Ik zie hem.) [lijdend voorwerp]
"Ich höb hum gezieën." (Ik heb hem gezien.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef hum ein teike." (Ik geef hem een teken.) [meewerkend voorwerp]
Hum kan ook vrouwelijk zijn. Lees verder.
3de enkelvoud
derde persoon, mannelijk, onbenadrukt: um /ʏm/ of /əm/
"Ich zeen um." (Ik zie hem.) [lijdend voorwerp]
"Ich zaag um gister nog." (Ik hem hem bevraagd.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef um ein teike." (Ik geef hem een teken.) [meewerkend voorwerp]
um kan ook vrouwelijk zijn. Lees verder.
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, benadrukt: häör /hœːr/
"Ich zeen häör." (Ik zie haar.) [lijdend voorwerp]
"Ich zaag häör gister nog." (Ik heb haar gezien.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef häör ein teike." (Ik geef haar een teken.) [meewerkend voorwerp]
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, onbenadrukt: hum /hʏm/
"Ich zeen hum." (Ik zie haar.) [lijdend voorwerp]
"Ich zaag hum gister nog." (Ik zag haar gisteren nog.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef hum ein teike." (Ik geef haar een teken.) [meewerkend voorwerp]
Toelichting: Hum is een mannelijk woord, maar als men onachtzaam of onbenadrukt spreekt kan men dit mannelijk woord gebruiken in een vrouwelijke context. Onachtzaam: gemakkelijk, met weinig inspanning van de mond- en wangspieren. Als men met aandacht spreekt over een vrouw, bijvoorbeeld over de eigen moeder of grootmoeder, zal men häör zeggen.
3de enkelvoud
derde persoon, vrouwelijk, onbenadrukt: um /ʏm/ of /əm/
"Ich zeen um." (Ik zie haar.) [lijdend voorwerp]
"Ich zaag um gister nog." (Ik hem haar gisteren nog.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef um ein teike." (Ik geef haar een teken.) [meewerkend voorwerp]
Zie de toelichting bij hum hierboven.
1ste meervoud
eerste persoon: oos, ós /oːs/, /ʊs/
"Hae zuut oos." (Hij ziet ons.) [lijdend voorwerp]
"Wae zeen oos dao." (Wij zien ons daar. Wij zien elkaar daar.) [lijdend voorwerp]
"Hae geuftj oos ein teike." (Hij geeft ons een teken.) [meewerkend voorwerp]
2de meervoud
tweede persoon: uch /ʏx/
"Ich zeen uch." (Ik zie jullie.) [lijdend voorwerp]
"Wae zeen uch dao." (Wij zien jullie daar.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef uch ein teike." (Ik geef jullie een teken.) [meewerkend voorwerp]
"Röst uch get." (Rust jullie wat. Rusten jullie een beetje uit.) [lijdend voorwerp] als deel van een wederkerend werkwoord, in de gebiedende wijs
Dit woord is verwant aan Duits euch.
2de meervoud, hoffelijk
tweede persoon: uch /ʏx/
"Ich zeen uch." (Ik zie u.) [lijdend voorwerp]
"Wae zeen uch dao." (Wij zien u daar.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef uch ein teike." (Ik geef u een teken.) [meewerkend voorwerp]
"Röst uch get." (Rust u wat. Rust u een beetje.) [lijdend voorwerp] als deel van een wederkerend werkwoord, in de gebiedende wijs
Dit woord is verwant aan Duits euch.
3de meervoud
derde persoon: hun /hʏn/
"Ich zeen hun." (Ik zie hen.) [lijdend voorwerp]
"Wae zeen hun dao." (Wij zien hen daar.) [lijdend voorwerp]
"Ich gaef hun ein teike." (Ik geef hun een teken.) [meewerkend voorwerp]