Zijn culturen gelijkwaardig?

Paul Cliteur

Onder de titel: “Niet alle culturen zijn gelijkwaardig”, in: NRC Handelsblad

Bij de opening van de Mevlana-moskee in Rotterdam verklaarde burgemeester Opstelten destijds dat door de media ten onrechte een verband wordt gelegd tussen aanslagen en islam: “Alsof moskeeën broedplaatsen zijn van verkeerde ideologieën. Dat is natuurlijk niet juist. Het getuigt van lafhartigheid dat terroristen religie misbruiken om hun woede te koelen op onschuldige burgers”, meende Opstelten.

Ongetwijfeld, maar waarvan zijn moskeën dan wel broedplaatsen? Het is een beetje naïef te denken dat in moskeën (en trouwens ook kerken) alleen wordt gebroed op ideeën als naastenliefde, broederschap en verzoening tussen de volkeren. Religie, niet alleen de islam, maar ook het christendom is heel vaak een bron geweest van vrouw-onvriendelijke ideeën, van racisme, van gelatenheid en andere zaken die niet allemaal als schone idealen en deugden zijn te beschouwen. Noch de bijbel, noch de koran is een vroege versie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Natuurlijk, hedendaagse gelovigen en ook vele deskundigen (theologen en arabisten) doen hun best democratie, rechtsstaat, mensenrechten en allerlei andere emancipatoire idealen in de tekst van deze heilige geschriften te lezen, maar daarvoor zijn zeer ingewikkelde hermeneutische kunstgrepen nodig. De meest gevolgde richtlijn voor modernistische uitleg is de volgende. Staat er in de schrift “heb uw naaste lief” dan is dat letterlijk zo bedoeld. Staat er “verbrand de heks” of “sla uw vrouw” dan moeten we dat óf in de geest van de tijd zien óf symbolisch verstaan. De vrijzinnige omgang met de schrift is dus het voortdurend meten met twee maten en de constructie van zowel het “moderne christendom” als ook de “moderne islam” levert een vorm van hypocrisie op: wat prettig klinkt voor de hedendaagse oren mag blijven staan, wat onprettig klinkt wordt herschreven. Fundamentalisten hebben volledig gelijk wanneer zij deze omgang met de heilige schrift afwijzen en doodleuk stellen: “ik kan de heilige schrift ook niet veranderen”. Dat zei bijvoorbeeld El Moumni toen hij homosexualiteit als in strijd met de islam afwees.

Toch werpt Opsteltens betoog in één opzicht natuurlijk wel een belangrijke vraag op: hoe moeten we in de multiculturele samenleving omgaan met zoveel verschillende culturen, religies en levensbeschouwingen? Elke samenleving is gebaseerd op een zekere mate van consensus over uitgangspunten. Komt die consensus te ontvallen dan is de sociale cohesie zoek. Het antwoord van de burgemeesters en ook dat van opperburgermeester Wim Kok op deze vraag is eigenlijk dit: vermijd conflicten, ga discussies uit de weg. Nu is dat niet zo eenvoudig want in de hedendaagse cultuur is men eraan gewend geraakt alles te bekritiseren. We leven in een cultuur met een verpletterende openheid en nagenoeg onbegrensde mogelijkheden tot debatteren en discussiëren. Elke avond is een keur van praatprogamma’s te bekijken, elke week rollen opiniebladen van de pers, op internet valt een grote hoeveelheid discussiesites te bezoeken en het is dus uitermate moeilijk op dit punt de geest in de fles te krijgen. Toch wordt daar wel aan gedacht door de burgervaders en zij doen dat met een beroep op een ogenschijnlijk mooi ideaal. Voor godsdiensten en culturen, zo zeggen zij, dient men respect te hebben. Alle culturen en godsdiensten zijn in wezen gelijkwaardig. Beschouwingen over de waarde van culturen en de waarde van godsdiensten verklaart men taboe. Beschouwingen over de islam worden afgedaan als stemmingmakerij of zelfs als ophitserij. Zo zij überhaupt al gepast zijn, dan zeker niet nu. Daarmee komen we aan de kern van het verwijt dat Opstelten aan “de media” maakt, zonder daarbij overigens te willen aangeven welk medium hij in gedachte heeft of om welke uiting het hem precies gaat. Het is dan ook volledig begrijpelijk dat Ron Abram, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, zegt met de uitspraken van Opstelten niet veel te kunnen.[1]

Het is zeer de vraag of deze “alle-culturen-zijn-gelijkwaardig-stelling” op redelijke gronden verdedigd kan worden. Het was eens een veelvuldig aangehangen uitgangspunt van cultureel antropologen, zoals Benedict, Boas en Herskovits. Boas verzette zich tegen de culturele anthropologie uit de negentiende eeuw die hij een onaanvaardbaar eurocentrisme verweet. Een andere drijvende kracht in het cultuurrelativisme was Boas’ leerling Ruth Benedict wier Patterns of Culture (1934) sterk de verschillen en onvergelijkbaarheid van culturen aanzet. Benedict wordt vooral geleid door de overtuiging dat we tolerant moeten zijn en een aanhankelijkheid aan een absoluut waarheidsbegrip acht zij daarvoor een belemmering. De “equal patterns of life” zouden erkenning moeten vinden.[2] Maar met name M. Herskovits radicaliseerde de cultuurrelativistische aanzetten van Boas en Benedict. Hij trok de consequentie dat er geen universele oordelen over culturen mogelijk zijn. Culturen kunnen en mogen alleen worden beoordeeld vanuit en door zichzelf. Ook Herskovits wordt weer gemotiveerd door de wens een tolerante houding ten aanzien van andere manieren van leven aan te nemen en een afkeer van etnocentrisme.

Onze burgermeesters en de intellectuele elite die sinds de jaren zestig de toon aangeeft in het openbaar bestuur zijn geheel in de ban van dit “cultuurrelativisme”. Het klinkt ook zo mooi: tolerantie, ruimdenkendheid, afkeer van etnocentrisme en kolonialisme. Hebben we geen leergeld betaald met westers superioriteits­bewustzijn?

Toch is de stelling dat alle culturen gelijkwaardig zijn bij nadere overdenking onzin, net als het onzinnig is te stellen dat alle religies gelijkwaardig zijn. Er zijn zeer kwaadaardige culturen. Er zijn culturen waarin de vrouw wordt onderdrukt. Culturen waar draconische straffen staan op lichte vergrijpen. Culturen waarin de vrouw wordt verbrand wanneer de echtgenoot overlijdt. Culturen waarin een vrouw wordt gestenigd als zij verkracht is. Enzovoorts.

Het is ook volledig onjuist, zoals de cultureel antropologen dachten dat tolerantie noodzakelijk samenhangt met cultuurrelativisme. Integendeel. Tolerantie betekent “verdraagzaamheid”. Het is de houding van iemand die zelf wel degelijk eigen waarden heeft, zelf ook denkt dat zijn eigen waarden superieur zijn aan die van anderen, maar die de anderen toch in de mogelijkheid stelt hun visie te ventileren. Tolerantie is opschorting van eigen oordeel, niet de abdicatie van eigen oordeel.

De denkfout waarvoor de cultuurrelativisten bezwijken is dat zij op grond van het inzicht dat mensen gelijkwaardig zijn stellen dat ook alle producten van die mensen gelijkwaardig moeten zijn: hun cultuur. Dat is een gevaarlijke, zij het verleidelijke denkfout. Het is dus ook niet juist dat men voor alle culturen gelijk respect zou moeten hebben. Respect dient men alleen te hebben voor mensen.

Nu bestaat van het cultuurrelativisme een soort “agnostische variant”. Men stelt dan: “Je hebt gelijk, culturen zijn niet gelijkwaardig. Maar elke bestaande cultuur is een mengsel van goed en kwaad. Je kunt niet één cultuur eruit lichten - je eigen cultuur bijvoorbeeld - en die superieur achten aan alle andere.” Dat lijkt een aantrekkelijk standpunt. In de arabische cultuur komt weliswaar steniging voor, maar de westerse cultuur heeft haar holocaust. De hindoeïstische cultuur kent weduwenverbranding, maar de eskimo’s laten hun ouden van dagen in de sneeuw achter. Er is geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan.

Dat is juist, maar toch kan ons dat niet ontslaan van generaliserende oordelen over hele culturen. We maken die ook. Wie zegt “de nazi-cultuur mag je niet veroordelen op één misstap, maar moet je ook beoordelen op de voortreffelijke autobanen” roept terecht irritatie op. Niemand heeft bezwaar tegen het oordeel “de cultuur van het Derde Rijk was misdadig”.

Precies datzelfde kan men ook zeggen van andere culturen. Het staat een feminist vrij en het is ook redelijk te stellen dat de islamitische cultuur niet vriendelijk is voor vrouwen. Het geeft geen pas dat een vrome burgervader dan komt vertellen dat we niet mogen generaliseren over een godsdienst, omdat hij een islamitische man kent wiens vrouw geen sluier draagt of dat we moeten onderscheiden tussen Turkse en Marokkaanse islam.

Het is ook zeer de vraag of de apaiserende houding die ons door de burgemeesters wordt aanbevolen op de lange termijn een gezonde basis is voor een vitale democratische rechtsstaat. De beschavingsgeschiedenis is een geschiedenis van discussie. In beginsel moet daarbij zo min mogelijk worden ontzien. Natuurlijk is het zeer kwetsend geweest voor godsdienstige gevoelens dat Galileo niet de aarde, maar de zon tot middelpunt van het universum verklaarde. Natuurlijk was het een enorme slag voor het op de bijbel, in het bijzonder op Genesis, gebaseerde wereldbeeld toen het scheppingverhaal ten prooi viel aan de evolutieleer van Darwin. En natuurlijk is het levensgevaarlijk voor de aantrekkingskracht van een op heilige geschriften gestoelde moraal wanneer de hedendaagse ethiek deze eens op houdbaarheid onderzoekt. Maar dat is nu juist de essentie van de voortgang der beschaving dat zoiets mogelijk is.

Dat brengt mij op een laatste punt: de relatie tussen godsdienst en terrorisme. Natuurlijk kan van bewindslieden en burgemeesters vanuit hún verantwoordelijkheid niet verwacht worden dat zij dit onderwerp op de agenda plaatsen, maar intellectuelen hebben de dure plicht vragen te stellen. Dat is ook altijd gedaan door Spinoza en Voltaire en vele anderen die daarmee de volkswoede over zich hebben afgeroepen. Pierre Bayle moest naar ons land uitwijken (eens veel toleranter dan we tegenwoordig zijn) omdat hij de vraag opwierp of een samenleving van atheïsten mogelijk was. Nu moeten we een soortgelijke vraag stellen: is een (multi)culturele samenleving van gelóvigen mogelijk en zo ja onder welke condities? Wie die vraag aan de orde stelt kan een inhoudelijk oordeel over godsdiensten en culturen niet langer uit de weg gaan.

Naar mijn idee dragen de grote theïstische godsdiensten een risico in zich. Jodendom, christendom en islam hebben gemeenschappelijk het geloof in één god, in de vorm van een persoon, zij het almachtig, algoed, schepper van hemel en aarde. Men noemt hem “God” (met een hoofdletter). God heeft een wil en die heeft hij geopenbaard aan mensen. Via de heilige schrift, maar ook op andere manieren. Regelmatig laat God zien dat hij prijs stelt op gehoorzaamheid, zoals blijkt uit het scheppingsverhaal in Genesis, maar ook uit het afschrikwekkende verhaal van Abraham die zijn zoon Izaäk zou moeten offeren. Op grond van zijn bereidheid tot het uiterste te gaan wordt Abraham een godvruchtig mens genoemd.

Deze wrede almacht van God contrasteert scherp met de lichtzinnige vrolijkheid van het Griekse en Romeinse pantheon. De antieke heidense goden hebben niet de pretentie goed en kwaad in pacht te hebben. Het zijn er bovendien vele, dus geen enkele god kan zijn wil met een soort exclusiviteitspretentie aan de mens opleggen. Bij conflicterende goddelijke wensen wordt de mens altijd nog zélf geacht zijn verstand of zijn eigen zedelijk gevoel te laten spreken. Vandaar dat men in de oudheid tot het standpunt kwam dat zo voorbeeldig door de humanist Socrates geformuleerd is: het goede is niet goed, omdat God het wil, God wil het omdat het goed is.

Voor de theïstische godsdiensten is dit niet radicaal genoeg. God staat niet onder de moraal, maar moraal is wat God beveelt. De Deense filosoof Kierkegaard heeft daarom terecht gesteld dat een echt christelijke levenswandel wezenlijk onethisch is.

In de theïstische godsdiensten heeft men het potentieel explosieve karakter van deze opvatting binnen de perken kunnen houden door te proclameren dat slechts één instantie en uiteindelijk slechts één persoon binnen die instantie kan uitmaken wat God van ons verlangt (de paus). Maar met het protestantisme of de democratisering van de goddelijke uitlegkunde is het hek in beginsel van de dam. Op 4 november 1995 schoot een 27-jarige Israëlische student, Yigal Amir, de Israëlische premier Yitzhak Rabin dood. “Ik handelde alleen op bevel van God en ik heb geen spijt”, verklaarde de moordenaar. Het lastige binnen het theïstische wereldbeeld is, dat we met zo’n persoon eerst een theologische discussie moeten voeren alvorens we zijn daad op een voor hem bevredigende wijze kunnen afkeuren.

Voor de overgrote meerderheid van de hedendaagse christenen geldt natuurlijk dat men wandaden met een beroep op goddelijke ingevingen of interpretaties van de heilige schrift afkeurt. Maar dat komt niet omdat het moderne christendom dichter tot haar ethische kern is gekomen, maar omdat het daarvan verder verwijderd is geraakt. Het moderne christendom is, net als het moderne jodendom, bijna geheel geseculariseerd. De westerse cultuur waarin wij leven is allang geen joods-christelijke cultuur meer, maar een amalgaam van joods-christelijke wortels met elementen uit de klassieke oudheid. Door de grieks-romeinse inbreng is de joods-christelijke cultuur in zekere zin geciviliseerd en gecorrigeerd. Met reformatie, renaissance en verlichting is het “joods-christelijk fundamentalisme” steeds verder op de achtergrond gedrongen en tegenwoordig slechts de wereldbeschouwing van een kleine gemarginaliseerde groepering.

Het zorgwekkende aan de stand van zaken binnen de islam is dat de islam nog lang niet zo ver is geseculariseerd. De deskundigen die de laatste weken in de media voortdurend aan het woord komen vertolken allemaal het gezichtspunt van onze burgervaders. Maar de Leidse arabist J. Brugman schrijft in zijn boek Het raadsel van de multicultuur: “Als men de term ‘fundamentalisten’ zou gebruiken in de oorspronkelijke betekenis (…), als een afwijzing van moderne wetenschappelijke implicaties voor de dogmatische waarheden, is de hele islamitische wereld nog fundamentalistisch.”

Vroeger kon men aan dit gegeven achteloos voorbij gaan. De man op de ezel in de spelonk ver weg kon onze wereld niet raken. Dat vertrouwen is voorbij. 11 september 2001 heeft ons dat hardhandig geleerd. Allereerst omdat de “mesjogge messias” (Fukuyama) met de moderne techniek en in een tijdperk van globalisering even feilloos terroristische aanslagen kan plegen als de buurman, maar ook omdat de bevolkingssamenstelling van de meeste westerse staten vergaand multicultureel is. Dat laatste zal alleen nog maar groter worden. In een recente studie van de WRR wordt bovendien op twee ontwikkelingen gewezen.[3] Allereerst: vanaf 2015 wordt een stabiel immigratiecijfer verwacht van 125 000 per jaar. Als tweede: de verscheidenheid wordt groter. Niet alleen komen straks immigranten uit meer landen, maar ook zijn de verschillen tussen mensen uit hetzelfde land groter.

Dit alles wijst erop dat wat mensen in andere delen van de wereld geloven steeds meer een zaak wordt waar allen mee te maken krijgen. Volgens sommigen is de Amerikaanse voedselhulp aan Afghanistan pure propaganda.[4] Dat is waar, maar het is de vraag of het wel propagandistisch genoeg is. Zou het niet een goed idee zijn boven Afghanistan de verzamelde werken van Voltaire te laten vallen in de hoop dat ook de islamitische wereld seculariseert zoals gebeurd is met het westerse christendom? De burgemeesters denken dat zij deze vragen kunnen beantwoorden door ons te verbieden ze te stellen. Maar of zij daarmee het land een goede dienst bewijzen is de vraag.

[1] Aangehaald in: Bles, Wilfried van der, “Stemmingmakerij jegens moslims?”, in: Trouw, 10 oktober 2001.

[2] Vgl. Benedict, Ruth, “Anthropology and the Abnormal”, in: The Journal of General Psychology, 10 (1934), pp. 59-82, ook in: Gould, James A., ed., Classic Philosophical Questions, Seventh Edition, MacMillan Publishing Company, New York 1992, pp. 95-101.

[3] “WRR: Nederland is immigratieland”, in: Trouw, 10 oktober 2001.

[4] Bax, Pauline, “Hulpverleners en experts hekelen aanpak VS”, in: NRC Handelsblad, 10 oktober 2001.