Melchisedek en Christus

Melchisedek en Christus:

Dit artikel is overgenomen van de Studie-Bijbel online versie (CvB)

Meestal wordt het ontbreken van gegevens over de afkomst, de geboorte en het sterven van Melchisedek, waarover de Hebreeënschrijver spreekt in Heb.7:3, opgevat als een profetisch hiaat. ‘Zonder vader, zonder moeder’ hoeft dan niet in te houden dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën geloofde in een bovennatuurlijke afkomst van Melchisedek. ‘Zonder geslachtsregister’ betekent in dat geval niet dat Melchisedek niet was geboren of geen nakomelingen had, maar alleen dat dit register niet wordt vermeld.

Er zijn echter diverse nadelen aan de bovenstaande uitleg. Het is ook mogelijk de oplossing in een andere richting te zoeken. In de oudheid kon men op twee manieren een ambt ontvangen: in de eerste plaats door erfelijke rechten: de oudste zoon van de hogepriester of de oudste zoon van de koning mocht zijn vader opvolgen. De tweede manier is deze, dat een koning een ander aanstelde. Een koning die zelf geen kinderen had, kon een ander tot opvolger benoemen. In de zgn. Amarna-brieven zijn een paar brieven bewaard van een koning uit Jeruzalem. Het betreft hier koning Abdu-heba, regerend over Jeruzalem rond 1400 v.Chr. Deze koning was vazal van de farao van Egypte en als zodanig had hij recht op bescherming. Hij vroeg herhaaldelijk om militaire bijstand. Zijn verzoek onderbouwt hij als volgt: 'Betreffende dit land van Jeruzalem: Het waren niet mijn vader en mijn moeder die het aan mij gaven, maar de machtige koning gaf het aan mij'. Hieruit blijkt, dat de ouders van Abdu-heba niet de rechten of de zeggenschap hadden hem tot koning aan te stellen. De machtige koning van Egypte, de farao deed dit. Hier zien we de twee verschillende manieren waarop men een ambt kon ontvangen.

Op grond van Ps.110:4 lijkt het erop dat Melchisedek niet door erfopvolging koning en priester is geworden, maar doordat een ander hem benoemd had. Daar was dan eedzwering voor nodig. Op deze wijze ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor het nageslacht van David. Zelf was hij uit de stam van Juda, en daarom kon nooit iemand uit zijn nageslacht priester worden, want de priesters in Israël waren uit de stam van Levi. Maar als God zelf aan iemand uit Davids nageslacht het priesterschap toezegt, door eedzwering, kan deze zowel koning als priester worden - niet het priesterschap naar de orde van Aäron, maar naar de orde van Melchisedek. Op deze wijze kan Christus, die uit het geslacht van David is, priester worden.

Van deze Melchisedek staat er: 'zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens' (Heb.7:3). Sommige uitleggers menen dat Melchisedek een engel geweest moet zijn. De engelen hebben immers geen vader of moeder of geslachtsregister en ook geen levenseinde. Deze uitleg werd versterkt door de vondst van een klein geschrift in de grotten van Qumran, een geschrift waarin Melchisedek een soort hemelse verlosser is (11QMelch). Daarin komt echter geen relatie met Gen.14 aan de orde. De meeste uitleggers denken zoals hierboven weergegeven is en gaan uit van het stilzwijgen van de Schrift. Als bewijs dat deze manier van exegese voorkwam bij de Joden, voert men vaak de Latijnse regel aan ‘Quod non in thora, non in mundo’: ‘Wat niet in de Thora staat, is niet in de wereld’. Zo geven joodse geschriften aan dat er nooit iemand ziek is geweest voordat Jakob ziek werd, omdat er geen eerdere vermelding van ziekte in Genesis staat. Maar deze regel is te algemeen geformuleerd en hier niet van toepassing. De joden hebben nooit soortgelijke conclusies getrokken dat iemand geen vader of moeder zou hebben.

Het is ook mogelijk de oplossing in een andere richting te zoeken en te denken aan een ambtelijke aanstelling. In dat geval heeft Melchisedek niet door zijn vader of door zijn moeder de waardigheid van koning en priester ontvangen. Hij is benoemd om andere redenen. Hiervoor is een parallel aan te wijzen in het Jodendom. Het was voor heidenen mogelijk over te gaan naar het Jodendom. In dat geval moest de proselietendoop bediend worden. Als een man zo opgenomen werd in de joodse gemeenschap, zeiden de rabbijnen: 'Een heiden heeft geen vader'. De rabbijnen bedoelen hier niet mee te zeggen dat een heiden helemaal geen natuurlijke vader heeft, maar dat hij geen vader heeft waarmee in het joodse recht rekening gehouden moet worden. Op die wijze had Melchisedek geen vader of moeder door wie hij recht had op de troon en op het altaar. Zo kon Christus, uit de stam van Juda, geen rechten laten gelden op het priesterschap van Aäron.

Christus had wel een geslachtsregister. Dat blijkt uit de Evangeliën, maar ook uit dit hoofdstuk Heb.7, namelijk uit Heb.7:14, waar staat dat Hij uit de stam van Juda is. Evenzo staat in Heb.7:6 niet dat Hij helemaal geen geslachtsregister had, maar slechts dat Hij niet de vereiste afstamming had. Hoe kon Christus dan priester worden? De verzen Heb.7:15-16 zeggen, dat Hij priester is geworden naar de orde van Melchisedek, die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijk afkomst, maar krachtens een onvernietigbaar leven. Met dit onvernietigbaar leven wordt de eedzwering bedoeld, de instelling in het ambt, die blijvend is, en niet door de dood van anderen overgeërfd is (vgl. Heb.7:21).

Het priesterschap van Aäron werd doorgegeven van geslacht op geslacht. De oude hogepriester stierf, de nieuwe hogepriester mocht de taak enige tijd vervullen, totdat ook voor hem het einde aanbrak. Niet één hogepriester vervulde het ambt alle tijd. Wanneer Melchisedek het ambt niet door erfopvolging gekregen heeft, was de dood van een ander niet de voorwaarde om zelf het priesterschap uit te oefenen. We kunnen nu toevoegen: hij zal het ambt ook niet overgedragen hebben aan een ander. Hij had geen erfelijke rechten - in afstamming en in overdracht naar de volgende generatie. In dat opzicht blijft Melchisedek voor altijd priester en koning. In dat ambtelijke opzicht heeft hij geen levensbegin en geen levenseinde. Als mens is hij geboren en gestorven, als priester en koning heeft hij zijn taak vervuld, zonder dat de dood daarbij een rol speelde. Dit zal een reden geweest zijn waarom Melchizedek hier gekozen is en niet Jetro, de schoonvader van Mozes. Van Jetro is ook geen geslachtsregister, levensbegin of levenseinde bekend

Vanuit het bovenstaande wordt de opbouw van hoofdstuk 7 helder. In de eerste verzen worden de bekende gegevens uit Gen.14 vermeld en de namen Melchisedek en Salem verklaard, maar er is wel een toevoeging, namelijk 'zonder vader, zonder moeder, enz.'. Waar komt deze toevoeging vandaan? In Ps.110:4 is gesproken over de orde van Melchisedek, waarmee aangegeven wordt dat hij priester is geworden door installatie en niet door erfopvolging, dus niet door zijn vader of moeder. Dit betekent, dat Heb.7:3 geen nieuwe informatie bevat, en ook geen exegese is uit het stilzwijgen van de Schrift in Gen.14, maar een verduidelijking is van dat wat in Ps.110 reeds vermeld is.

Wanneer zo de oudtestamentische gegevens gememoreerd zijn in Heb.7:1-3, gaat de auteur vervolgens aantonen, dat Melchisedek meer is dan Aäron. Opvallend is trouwens, dat in Heb.7 uitsluitend gesproken wordt over het priesterschap van Christus, niet over zijn koningschap. Dit bevestigt de uitleg, dat de verklaring van de orde van Melchisedek niet gezocht moet worden in de richting van een combinatie van beide ambten, maar in iets dat specifiek dit priesterschap betreft.

In het derde gedeelte van Heb.7, te weten de verzen Heb.7:11-28, wordt de conclusie getrokken dat er verandering van wetgeving moet zijn.

Het is van belang op te merken dat in Heb.7 uitsluitend over de menselijke natuur van Christus gesproken wordt. Christus had naar afstamming geen recht op het priesterschap, daarom was eedzwering nodig, om Hem priester te maken naar de orde van Melchisedek. Omdat het steeds over de menselijke natuur en over de afstamming gaat, moeten we dat we de eerste verzen van dit hoofdstuk niet opvatten als: naar menselijke natuur zonder vader en naar goddelijke natuur zonder moeder. En ook de opvatting dat Melchizedek door het stilzwijgen van de Schrift net zoals de Zoon van God is, klopt niet met de nadruk van dit hoofdstuk op de menselijke natuur van Christus.

Zie verder M.J. Paul, ‘The Order of Melchizedek (Ps.110:4 and Heb.7:3)’, Westminster Theological Journal 49 (1987) 195-211; samengevat in A.G. Knevel, M.J. Paul en P.H.R. van Houwelingen (red.), Verkenningen in de katholieke brieven en Hebreeën (Kok, Kampen, 1993) 181-195.

Bron: dr. MJ Paul (StudieBijbel)