Hoe ziet het met de tienden?

Hoe zit het met de tienden?

Inleiding:

Geld is belangrijk en heeft een behoorlijke invloed op ons mensen. Zij die geen geld hebben, willen het. Zij die het wel hebben, willen meer. Geld brengt een zeker gevaar mee. Kijk maar eens wat Jezus zegt in Matth. 19:23-26 23 Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.24 Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.25 Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?26 Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

NB: Vele denken dat het oog van de naald een kleine poort in een dubbel poort van Jeruzalem is. Maar deze gedachte is pas ‘geboren’ in de 11e eeuw na Christus (bron: Davies-Allison). Jezus bedoeld dus hier echt de in menselijke onmogelijkheid: Een kameel door de oog van een kledingnaald. Het laat zien hoe groot God en dat dus echt alles mogelijk is bij God.

Hoewel het onderwerp niet over de gevaren voor geld gaat, is dit wel belangrijk om het te benoemen. Het kan het antwoord zijn op strijd die men kan hebben wanneer het gaat over ‘ tienden geven’.

Tienden en de kerk:

Wanneer ik eerlijk ben, en dat probeer ik nu te zijn, heb ik niet altijd positieve gedachten bij de woorden tienden en kerk. Het roept bij mij een gevoel van weerstand op. Mijn eerste reactie die in mij opkomt is: ‘manipulatie’. De tweede gedachte die het bij mij oproept is ‘verplichting’. Ik denk persoonlijk dat vele dit wel zullen herkennen.

Maar wat is dan ‘onze tienden’?

Wanneer wij vandaag de dag spreken over onze tienden, dan wordt over het algemeen aangenomen dat wij spreken over 10% van ons netto inkomen. De vraag die wij ons kunnen stellen is: Klopt dat? Om te weten wat tienden is moeten wij eerst kijken naar het begrip tienden in de Bijbel.

De eerste keer dat wij tienden tegen komen in de Bijbel is in Gen. 14:18-20 (cf Heb. 7:4 vv)

18 En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij was een priester van God, de Allerhoogste.19 En hij zegende hem en zei: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste,Die hemel en aarde bezit!20 En geloofd zij God, de Allerhoogste, Die overgeleverd heeftuw tegenstanders in uw Hand!en hij gaf hem van alles een tiende deel.

De vraag die men kan stellen is: Van wat gaf Abraham Melchisedek een tiende deel? Het antwoord kunnen wij lezen in vs 20: Een tiende deel van alles. Dus Abraham gaf een tiende deel van zijn complete bezit.

Abraham erkende dat Melchisedek boven hem stond. Hij erkende hem als een priester van God. Het is opmerkelijk dat Abraham Melchisedek hem zijn tiende deel gaf, want op dat moment was er nog geen wet om dit te doen. Wij kunnen dus hier uit opmaken dat Abraham dit uit zijn vrije wil deed.

De tweede keer dat de term tienden voorbij komt, kunnen wij lezen in Gen. 28:22. Nadat Jakob was gevlucht en op weg ging naar zijn oom Laban in Haran, had Jakob in Bethel een Gods ontmoeting. Nadat God Jakob de belofte had gedaan dat het land waar Jakob op lag aan hem en zijn nageslacht gegeven zou worden. Tevens beloofde God dat Jakobs zijn nageslacht zoveel zou zijn als het stof op de aarde. Daarop beloofde Jakob het volgende: 22 Deze steen, die ik als gedenkteken overeind gezet heb, zal een huis van God zijn. En van alles wat U mij geven zult, zal ik U zeker het tiende deel geven.

Voor de duidelijkheid: Op dat moment bezat Jakob niets, maar hij maakte een belofte voor in de toekomst. Van alles wat Jakob van God zou krijgen, zou Jakob een tiende deel geven. Ook hier gaat het dus om een tiende deel van zijn toekomstige totale bezit. Dit was een daad van dankbaarheid van de kant van Jakob naar God toe. Jakob erkende hiermee dat God de Gever is van alles.

Opmerkelijk is, in beide gevallen, zowel Abraham als bij Jakob kwam het initiatief bij hen vandaan. Wij kunnen lezen dat de eerste tienden niet gaat over de opbrengst van het land en vee, maar het gaat over het totale bezit.

Om dit even beeldend te maken: Stel ik heb een huis van 200.000 euro, deze is afbetaald en totaal van mij. De waarde van mijn voertuig is 10.000 euro. Mijn inboedel is verzekerd voor 30.000 euro en ik heb een totale netto inkomen van 4000 euro. Wat zou dan het hiervan de tienden zijn?

Tienden in de wet van Israël

God bracht Israël uit Egypte naar het beloofde land Kanaan. Onderweg op de berg Sinai gaf God de wet aan het volk Israël (zie Ex. 19-20, Deut 5). Wetten die gehouden moesten worden in het nieuwe beloofde land. Wetten hoe Israël zich zou moeten gedragen omdat zij Gods bezit waren.

In Leviticus (26:46) kunnen wij lezen dat op de berg, God zijn wetten uitlegt aan Mozes. Hoe de verhoudingen tussen Hem en het volk Israël moest zijn. En aan het eind van dit boek kunnen wij lezen hoe de tienden geregeld moesten worden tussen God en Israël.

Lev. 27:30-43 Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de vruchten aan de bomen, zijn voor de HEERE bestemd. Ze zijn heilig voor de HEERE.

31 Maar als iemand toch een deel van zijn tienden vrijkoopt, moet hij het vijfde deel ervan daaraan toevoegen. 32 En alle tienden van runderen en kleinvee, van alles wat bij de telling onder de staf doorgaat, het tiende is heilig voor de HEERE.33 Men mag niet onderzoeken of het goed is of slecht, en men mag het niet omruilen. Als men het toch omruilt, dan is zowel dit dier als wat daarvoor omgeruild is, heilig. Ze mogen niet vrijgekocht worden.34 Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï.

Wij kunnen lezen dat God hier bedoeld met tienden.

1. Alle opbrengst van het land

2. Alle runderen en kleinvee wat onder de staf door kan lopen

De oogst kon worden vrijgekocht- en een vijfde moest dan worden toegevoegd worden.

In Deut. 12:10-12 kunnen wij lezen dat het gebracht moest worden naar de plaats die God heeft uitgekozen. 10 Maar u zult de Jordaan oversteken en gaan wonen in het land dat de HEERE, uw God, u in erfelijk bezit geeft. Hij zal u rust geven van al uw vijanden rondom u, en u zult veilig wonen. 11 Dan zal daar de plaats zijn die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. Daarheen moet u alles brengen wat ik u gebied: uw brandoffers, uw slachtoffers, uw tienden, de hefoffers uit uw hand en heel de keur van uw gelofte offers die u de HEERE belooft, 12 en daar zult u zich verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, u, uw zonen en uw dochters, uw slaven en uw slavinnen, en de Leviet die binnen uw poorten is, want hij heeft geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.

De eigenaar van het land is niet Israël zelf, maar God zelf. In een aantal passages zegt God:” Israël is Mijn natie en het land waar zij leven is van Mij (Jes. 14:25, Joel 3:2-3). Dit komt het meest tot uiting in het volgende vers Deut. 11:12 Het is een land waar de HEERE, uw God, voor zorgt: voortdurend rusten de ogen van de HEERE, uw God, daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.

Dus God bracht Israël uit Egypte in het land waar Zijn oog op is en het voor altijd zal zorgen. Al wat geboren wordt en groeit is vanuit de zegeningen van de Heer. En van dat land zegt God: Een tiende deel van all wat groeit en van de kudde dat onder de staf door kan moet je naar mij toe brengen.

Gods doel met de tienden:

Wat is het doel dan van het geven van tienden? Eigenlijk is de vraag niet volledig, want het dient diverse doelen, waarvan het onderhouden van de Leviten en weduwen en wezen (Num. 18:21, Deut. 26:12). Maar dat is niet het hoofddoel: Het hoofddoel van tienden geven kunnen wij lezen in Deut. 14:22-29

22 Van heel de opbrengst van uw zaad, wat het veld jaar op jaar voortbrengt, moet u getrouw het tiende deel geven. 23 Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen, moet u de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee eten, om de HEERE, uw God, te leren vrezen, alle dagen. 24 Als de weg voor u te lang is, zodat u dat alles niet kunt meenemen, omdat de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, te ver bij u vandaan is, dan moet u, wanneer de HEERE, uw God, u gezegend heeft, 25 het te gelde maken, het geld in een buidel meenemen en naar de plaats gaan die de HEERE, uw God, zal uitkiezen.26 Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en kleinvee, wijn en sterkedrank, ja, alles wat uw ziel maar wenst. Dan kunt u daar eten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u verblijden, u en uw gezin.27 Daarbij mag u de Leviet die binnen uw poorten is, niet in de steek laten. Hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u. 28 Om de drie jaar moet u alle tienden van uw opbrengst van dat jaar brengen en opslaan binnen uw poorten. 29 Dan kan de Leviet komen-hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u-en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn, en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat de HEERE, uw God, u zegent in al het werk dat u doet.

Het doel van tienden geven is: leren ontzag hebben voor de Heere. En dat leer je door een feest te maken in de aanwezigheid van de Heer. God gaf Israël Zijn land, en van de tienden moeten wij een feest maken waar Hij het middelpunt van is. Omdat Hij de Gever is van alle zegeningen. Op die manier is God de Gastheer van Israël.

En hoe is het nu?

Deze wet gold voor Israël en in Israël. Het gold niet wanneer men in ballingschap leefden. Vandaag de dag weten wij dat er geen fysieke tempel meer is. Deze fysiek tempel is vervangen door de kerk. Paulus zegt in Ef. 2:15-22 dat de universele gemeente de tempel is. Opvallend is dat wij nergens kunnen lezen dat dat de gemeente zijn tienden moet geven.

Maar wat kunnen wij dan leren van de tienden in het Oude Testament?

Wij kunnen leren dat alles wat wij bezitten van God is. En God geeft ons de verantwoordelijkheid wat wij doen met Zijn bezit. Een van de verantwoordelijkheden die een Christen heeft is het omkijken naar de broeder of zuster die in nood is. Jezus zegt in Matth. 25:34-39 het volgende: 34 Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechter hand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. 35 Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. 36 Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen. 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven?38 Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed? 39 Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen?

God vraagt dus van ons dat wij gastvrij zijn. Oog hebben voor de nood van een ander.

Als laatste punt wil ik kijken naar 2 Cor. 9:6-15 En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten.7 Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. 8 En God is bij machte elke vorm van genade overvloedig te maken in u, zodat u, wanneer u in alles altijd al het nodige bezit, overvloedig kunt zijn in elk goed werk. 9 Zoals geschreven staat: Hij heeft uitgestrooid, hij heeft aan de armen gegeven; zijn gerechtigheid blijft tot in eeuwigheid. 10 Hij nu Die de zaaier zaad verschaft, moge ook brood tot voedsel schenken en uw zaaigoed doen toenemen en de vruchten van uw gerechtigheid vermeerderen.11 Zo zult u in alles rijk worden, tot alle vrijgevigheid in staat, een vrijgevigheid die door middel van ons dankzegging aan God teweegbrengt. 12 Want het betonen van deze dienst vult niet alleen de tekorten van de heiligen aan, maar is ook een overvloedige bron van vele dankzeggingen aan God, 13 want door dit bewijs van dienstbetoon verheerlijken zij God vanwege de onderdanigheid aan het Evangelie van Christus, overeenkomstig uw belijdenis, en vanwege de gulle handreiking aan hen en aan allen. 14 En in hun gebed voor u verlangen zij vurig naar u vanwege de allesovertreffende genade van God over u. 15 Ja, God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!

De context is dat Paulus had geld verzameld voor de gemeente in Jeruzalem, zij waren in problemen gekomen door hongersnood en hadden dringend hulp nodig. Andere gemeentes hadden hun buidel ruim getrokken en hadden veel gegeven voor deze gemeente.

Wat kunnen wij nu leren van deze tekst:

1. vers 6: Geven en zegeningen zijn met elkaar verbonden. Het gaat niet om dat wij materiële zegeningen moeten verwachten, maar wij krijgen een beloning (zie Matth. 25:34-39).

2. vers 7: Zegt eigenlijk dat voordat er een collecte komt je al moet hebben voorgenomen wat je zal geven. Op die manier kan er geen manipulatie komen voor de collecte. Ten tweede, kan je op die manier ook niet in geld problemen komen. Je moet niet meer geven, dan je kan geven. Zodat je niet in de problemen komt. Ten derde: wanneer je van te voren het bedrag al voorgenomen hebt krijg je geen spijt dat je te veel hebt gegeven. Het gaat om de harts gesteldheid, hoe je iets geeft. Wanneer je hart niet blij is omdat je kan geven is het geld dat je terug geeft aan de Heer waardeloos.

3 vers 11: geeft het doel van het geven aan. Wanneer wij dus geven, ontvangen wij meer, zodat wij meer kunnen geven.

De gemeente is het lichaam van Christus, of te wel. De gemeente moet Gods karakter reflecteren. God heeft Zijn Geest gegeven, zodat wij Hem kunnen reflecteren (Gal. 5:22).

Conclusie:

Voor de wetgeving op de Sinai was tienden een daad van ontzag, voor God of voor een persoon. Dit werd uit eigen beweging gedaan. De tienden ging over het totale bezit van de persoon.

Na de wetgeving op de Sinai is het geven van tienden, God die voor Zijn volk zorgt, door het land waar Zijn oog is opgevallen. De tienden van het vee en de oogst werden naar de tempel gebracht, met de bedoeling een feestmaal te maken, voor je familie, levieten en weduwen en wezen. God is als Gastheer,.. met de bedoeling onder de indruk te zijn van Zijn zegeningen.. zodat wij leren God te vrezen.

Het geven in het NT heeft een andere betekenis. God is de Gever van al je bezit. Deze deel je met je met andere. Het geven gaat niet om de eigenwelvaart te stimuleren, maar geven doe je zodat je meer weg kan geven, zodat de ontvanger ook weer kan geven. Op deze manier zorgt God voor een ieder. Wanneer wij geven, zal het ontzag voor God groter worden.

Ondanks de verschillen tussen ‘tienden’ geven voor de wetgeving, na de wetgeving en in het Nieuwe Testament. Zijn er ook overeenkomsten. De Gever van het bezit is God. En het doel is ontzag verwerven voor God.