Videogesprek broers en zussen over hun vader (1996), opgenomen in Haastrecht (met aanvullingen van Piet en Arie van 2003)
A = Aagje
B = Bert
P = Piet
AR = Arie
O = Ochie (fonetisch), vrouw van Dirk
-------------------------
P ‘ Ik ben de jongste wel, maar niet gek’
P Dirk had een hond, een zwarte groenendaler – ‘ Dat was een etter!’
O Er was een hondenhok
P Het hok stond tussen de schuur en de keuken
Ochie heeft nog een foto van de hond of het hok. Pa (Piet jr) mocht een hond hebben.
AR ‘Die hond was van Piet’
A ‘ Fifi heette die, een kleine witte hond’
P ‘ Die was dag en nacht bij me’
Ze hadden katten, konijnen en zo voort.
P ‘Houkes had ook honden en die had een keer het hok schoongemaakt. De hond ging voor het hok zitten. Zijn vrouw moest geroepen worden om de hond weg te halen.’
A ‘ Er is daarachter, bij het kolenhok achter de schuur, weleens een varken geslacht.’
P ‘ En ook een koe, in januari ’45’
P ‘ Dirk had die koe met de hakbijl de schedel ingeslagen’
Aanvulling oom Arie: ' Tot aan de oorlog werd ieder najaar een varken geslacht door slager Jochem van der Plas. Het slachten vond plaats op een luik van een ruim van een schip. Dat gebeurde achter het huis bij het slaapkamerraam. Het slachten van de koe (het was een pink) is een ander verhaal. We hadden inkwartiering van Duitse soldaten. De Duitsers kwamen terug van patrouille in de Biesbos en brachten een pink mee. Dit dier werd geslacht in de schuur achter het huis. Dirk heeft het dier niet de schedel ingeslagen, maar de Duitsers zelf. Dirk was in die dagen ondergedoken in verband met op handen zijnde razzia’s. Ik zelf (Arie) was in verband met de op handen zijnde razzia’s ondergedoken in een onbewoonbaar verklaard huis bij tante Jat en oom Niek en Piet was ondergedoken bij tante Miet. Moeder bracht ons een week lang vlees van de geslachte pink.' Het vroor dat het kraakte, dat was een goede ijskast.
Bert laat een foto van het huis zien. Het is gebouwd door Coenraads, die een paar huizen verderop woonde.
Bert laat de bouwtekening van het huis zien. Liep er een sloot 2 meter voor het huis, die gedempt is bij de bouw? Dat is hen niet bekend. [bouwtekening]
Ze sliepen op zolder, later ergens anders. Toen is er een kamertje bij gebouwd.
Ze gingen plassen op een meegenomen pot. Dirk en Arie hingen ook weleens uit het raam te plassen. Piet heeft vaak bij zijn zus geslapen en bij zijn moeder.
AR ‘ Ja. Jij was moeders jochie’
AR ‘ Er waren 2 moeders jochies, dat waren Dirk en Piet ‘
A ‘ Ik moest er altijd aan’ [d.w.z. boodschappen doen]
AR ‘ Alles wat naar de Both-enkant heette, dat was niet goed’
A ‘ Dat was niet waar’
P ‘ Ik was het zonnetje in huis’
P ‘ Ik zei altijd de waarheid en ik werd nooit geloofd’
AR ‘ Als hij gevoetbald had of ze zag hem uit de kerk in de bus stappen, dan zei moeder nog: dat doet Piet niet’
Aanvulling oom Arie:
"Moeder was vaak ziek en had veel hoofdpijn. Of het aanstellerij was of werkelijkheid, dat laat ik in het midden. Toen vader overleden was, mankeerde zij niets meer. Maar Aagje bedoelde hiermee te zeggen dat zij bij het minste of geringste de klos was om het werk te doen. Een voorbeeld: Als vader thuis was en hij maandagmorgen vroeg weer weg ging, dan stond hij om twaalf uur in de nacht op om voor mijn moeder in de schuur de was te doen. Hij kookte de was dan op het fornuis en maakte die zoveel mogelijk klaar. Als hij dan wegging dan werd Aagje wakker gemaakt en moest die verder de was doen. Vader geloofde alles wat moeder zei als zij niet fit was en dan kon Aagje er verder voor opdraaien. Ik herhaal: alles wat naar de Both-e n kant heette of er maar naar rook, werd door mijn moeder gehaat. "
Bert vertelt dat hun vader niet het oudste kind was, maar Teun, een ‘motje’. Dat weet niemand! Bert leest uit de horoscoop van hun vader voor. Zijn dingen herkenbaar? Als ‘vrijheid’:
AR ‘ Als hij thuis was, wou hij gauw weg’ (Piet, later: 'Klopt, hij verveelde zich.')
A ‘ Vader was vreselijk driftig’ (Piet, later: 'Klopt, maar niet koppig.')
AR ‘ Hij had wel zelfbeheersing, maar wee als hij losbarstte. Dan was hij in staat iemand te vermoorden’
A ‘ Het was zo – ik was 18 jaar. Toen kwam hij – hij was zo’n leugenaar (wijzend naar Piet) – pa zei dat ik met een jongen liep. Toen kwam ik thuis en toen kreeg ik op mijn sodemieter’ (Piet, later: 'Dat klopt, dat was Nicodemus, een rooie'.)
AR ‘ Daar had Dirk ook een handje van’ (Piet, later"'Die was nog erger.')
A ‘ Ik wist helemaal niet wat er aan de hand was’
P ‘ Ik moest je altijd in de gaten houden’
Aagje liep met een jongen , die voetbalde op zondag, die had een koffer achter op zijn fiets. Hij heette Jan (Fisee of Bousee??) (Bijnaam: Nicodemus)
Verder over vader:
O ‘ Hij was vrolijk als hij thuiskwam, zaterdags ook nog wel, zondags werd het minder, ’s maandags was hij chagrijnig, dinsdag was hij weer weg’
AR ‘ ’s Zondags was te begrijpen, dat zware gebep’
O ‘ Maar hij ging zelf ook naar de kerk’
AR ‘ Dat moest hij van moeder, voor de rest interesseerde het hem geen lor’
P ‘ Arie zat meer op vaders plek, dan iemand anders’
O ‘ ’s Zaterdags ging hij boodschappen doen en naar de stad’
A ‘ Met de kerst ging hij naar Gorinchem, dan kwam hij thuis - dan had hij van alles gekocht. Voor moeders – verschillende soorten ham, zulke ham – kerstversiering. Dan zei hij: Denk erom, dat is voor je moeder, daar blijf je vanaf’
Maar oma deelde alles.
Bert leest verder uit de horoscoop: nieuwsgierigheid
Vader had niet echt belangstelling voor boeken.
P ‘ De krant, die las hij 80 keer’
AR ‘ Weet je waar hij in geïnteresseerd was: geschiedenis’ (Piet, later: 'Nooit gemerkt, hij las geen boeken.')
P ‘ Hij was ook altijd nieuwsgierig naar wat ik gedaan had toen hij thuiskwam’
Iedereen lacht over het vorige. Idealisme bij vader?
AR ‘Zorg dat je nooit op zo’n bonk roest terechtkomt’ zei hij tegen ons kinderen.’
Jongens mochten studeren.
AR ‘ Jongens gaf hij de kans, maar de meisjes niet’
n.a.v. horoscoopgegevens van Bert praatte hij veel over zichzelf?
Hij was een stille man.
Was hij sociaal?
AR ‘ Dat was hij. Dat zal ik illustreren. Als hij een koksmaatje aan boord kreeg, dan werd er premie betaald voor iedereen voor 1000 of 100 ton grind. Dan deelde het koksmaatje net zo goed mee als de rest. Dat ging in een pot en dat ging er zo uit. Daarom zat hij ook nooit zonder personeel.’
AR ‘ Hij was een christelijke socialist’ (Piet, later: 'Onzin, hij deed nergens aan.')
P ‘ Hij was zo rood als een kroot’
AR ‘ Dat was hij niet, hij was geen volgeling van Troelstra. Hij was sociaal voelend en had begrip voor de wantoestanden ten aanzien van de arbeiders.'
Zocht hij gezelschap van mensen?
Thuis niet zo!
AR ‘ Als hij aan boord was met zijn kornuiten, dan gingen ze naar de kroeg, en zeker met carnaval. Dan waren ze met een hele ploeg. Dan had hij zo veel goede mensen om zich heen.’ (Piet, later: 'Aan boord werd er gepandoerd met geld.')
P ‘ Hij had een hoop kennissen in Stevensweert.’
AR ‘ Nou en of.’
P ‘ Of ie een bijvrouw had weet ik niet.’
A ‘ Daar komt hij weer aan.’
AR ‘ Waarschijnlijk wel, Tante Fin, wat doet het er toe. Mag die man ook wat hebben? Dat was een weduwevrouw waar hij erg veel kwam.’ (Piet, later: 'Ze had een café. Haar volledige naam is niet bekend.') Arie geeft ook een citaat met eieren: “Hij zei: ik eet veel eieren, ….”
P ‘ Dat geeft toch niets?’
Arie, later: 'Vader zei dat hij vaak bij een vrouw kwam die tante FIN heette. Hij zei altijd dat het erg vuil in huis was, maar dat zij een aardige vrouw was. Hij zei dan ook: 'Ik lust daar niets behalve gekookte eieren, want daar kan zij niet mee geknoeid hebben.' Wat er van waar is weten we niet.'
Ploeggenoot, leidersrol?
Was hij optimistisch?
Ze hebben hem zelden optimistisch of pessimistisch gezien.
P ‘ Hij zat altijd in moeders stoel de krant te lezen of hij zat bij het kippenhok. ’s Zondags zat hij de hele dag bij het kippenhok. ‘
AR Dan zat moeders die oude schrijvers te lezen, daar werd hij chagrijnig van.’ (Piet, later: 'Niet waar, al wat Huibje deed was goed.')
P ‘ ’s Morgens vroeg en ’s avonds naar de kerk.’
Ze moesten twee keer naar de kerk op zondag en naar de zondagsschool.
Piet zag vanaf de galerij zijn moeder beneden in de kerk lopen, en dan ging hij weg.
AR ‘ ’s Avonds gingen we bij Rijkaart biljarten.’
Aanvulling Arie, later: "’s-Avonds ging Piet bij de Rijkaart biljarten. Wij moesten zondags twee keer naar de kerk. Toen we wat ouder werden (13/14 jaar) spijbelden we van de zondagavondkerkdienst en gingen dan biljarten op het Russisch biljart bij Rijkaart. Die had een café en dat stond op de plaats waar Maarten den Breejen nu zijn woninginrichtingzaak heeft."
Verenigingsleven? Groepsactiviteiten?
Hij had geen tijd voor deze zaken. Als hij een baan aan de wal had gehad, misschien wel of niet.
Had hij humor?
O ‘ Hij kon wel droog uit de hoek komen.’
AR ‘ Hij kon ook cynisch zijn.’
A ‘ Hij was niet iemand die zichzelf op de voorgrond stelde.’ (Piet, later: 'Hij was zichzelf en in zichzelf.')
AR ‘ Nee, hij was niet als Piet.’ (Piet, later: 'Klopt, ik leek op mijn moeder. Haar mening was heilig, dus geen tegenspraak.')
Melancholisch? Nee.
Zelfbeheersing had hij wel.
AR ‘ Toen hij beschoten werd op de Maas, was hij degene die het koppie bij mekaar hield. En het ding stilzette, en dan onderin dook, er werd er boven een doodgeschoten.’
A ‘ Toen is hij 9 maanden weggeweest.’
AR ‘ begin ’44.’
‘ Hij stond op het hort, zijn kop werd er bijna helemaal afgeschoten, die jongen woonde in de buurt bij de kroeg van Damen. Hij heet waarschijnlijk Dubbeldam, hij woonde op de buurt.’
AR ‘ Die jongen was 22. Hij woonde tussen Hoornaar en de kroeg van Damen. Wim heette hij.’
AR ‘ Met een gekke bui zaten we in de kroeg een beetje te drinken en ik kocht een hoed van hem voor een glaasje bier. Die heb ik nooit opgehad, alleen op de dag van zijn begrafenis.’
A ‘ Dus het was Wim Dubbeldam.’
P ‘ Damen was zo’n slecht café.’
O ‘ Lagen ze toen niet aan de Amer? Hadden ze die molen toen niet begraven?’
AR ‘ Nee, toen lagen ze in Limburg. Dat is later geweest, toen zijn ze op drift geraakt.’
A ‘ Maar die 9 maanden dat ze in dinges zijn geweest, weet je niets van.’
AR ‘ Daar weet je niets van, alleen dat ze in België zijn geweest.’
Het ongeluk was in Stevensweert op de Maas ( Maasbracht ).
Hij was niet geïnteresseerd in politiek. Hij was ook nooit thuis.
Hoe keek hij tegen kleding aan?
AR ‘ Niet flitsend. Bahlmannkleding werd gekocht. Dat was rond die tijd de kwaliteitszaak. Eerst Bahlmann – op de Hoogstraat in Gorinchem, later Beusekom.’
O ‘ Geld geef je uit, zei je moeder, maar de kwaliteit houd je over. Dat is een oud gezegde.’
AR ‘ Daar wist ze goed raad mee.’
O ‘ Dat zei ze altijd.’
P ‘ Dan kon je lachten. Tante Jaantje had geen flikker meer. Die kocht 3 voor een rijksdaalder .’
AR ‘ Moeder kocht altijd goede kwaliteit. Toen ze 90 was, kocht ze een nieuwe jas voor f 650,-.’
P ‘ Ze had na de oorlog nog Sunlight zeep over.’
AR ‘ en ruilen.’
P ‘ Mijn moeder had de broek aan.’
AR ‘ Dan praat je over thuis, maar hij had discipline. Dat herinner ik me. Mik heette hij. Hij was een hele goede machinist aan boord. Er moest op een zaterdagmorgen doorgewerkt worden en die verdomde dat. Maar hij kon zijn bullen pakken en naar huis. Dat was afgelopen voor hem. Hij eiste een ijzeren discipline. Als hij opdracht gaf om te werken, dan werd er gewerkt en geen tegenspraak, dan kon je vertrekken – zo zou het nu nog moeten zijn.’
P ‘ Daar is Huibje niet naar om emotioneel te zijn. Ik snap niet dat hij ooit getrouwd is.’
AR ‘ Het was een stiekemerd hoor. Achter de deur ging het allemaal best hoor.’ (Piet, later: 'Nooit iets van gemerkt.')
A ‘ Anders zou jij er niet geweest zijn.’ (tegen Piet)
AR ‘ Als ik zie dat jij zo’n uitzondering bent, dan ben jij wel een losse flodder geweest.’ ( ook tegen Piet!)
AR ‘ Dat duurde erg lang!.’
A ‘ Dat duurde erg lang voor je hem leerde kennen. Dat is waar, dat weet ik zelfs nog wel.’
P ‘ Hij was wel erg gesloten. Zijn dochter mocht geeneens verkering hebben, die mocht niets. Wim Stam is zelfs de schuur uitgeschopt.’
P ‘ Ik kende hem wel. Ik heb nooit last van hem gehad.’
AR ‘ Ik denk niet dat niemand hem heeft leren kennen. Toen hij 40 jaar getrouwd was hij 5 jaren thuis geweest.’
AR ‘ Leer jij in die 5 jaar je vader maar eens kennen. In feite was hij als hij thuiskwam een logé.’
P ‘ Als ik zondags thuiskwam van het voetballen keek hij me aan en dan schudde ik met mijn hoofd ja of nee, dan wist hij of ik gewonnen of verloren had. Meer mocht niet, je kon het niet zeggen voor moeder. Dat deed ie wel, daar was hij wel eerlijk in.’
AR ‘ Je moet je voorstellen dat die zware godsdienst altijd wel een stempel op het gezin heeft gedrukt.’
Hij is niet rusteloos van aard.
Was hij handig?
AR ‘ daar zag je weinig van. ’s Winters als het vroor was hij 3 weken thuis.’
P ‘ Het kippenhok was zo scheef als een hoepel. Dat heeft hij samen gemaakt met ome Piet Huibert, die 12 kinderen had,’
A ‘ Het kippenhok stond er al toen we kind waren.’
O ‘ 1 januari ( ‘ 45 ) werden ze gebombardeerd, toen zaten we in het kippenhok.’ (Piet, later: 'Ik twijfel daarover. Het ging zo vlug, daar had je geen kans voor.')
P ‘ Dat weet ik niet. Toen zat ik bij Roo den Breejen. Ik keek uit het raam en zag huizen de lucht in vliegen en dacht: verrek, dat is dichtbij.’
AR ‘ Moeder was ontzettend bang, ook voor onweer.’
O ‘ Ik ook.’
Teuna den Breejen is omgekomen bij dit bombardement ( ze was de vroegere verkering van opa ) met 13 andere mensen. Dit gebeurde op 1 januari 1945. Het was bij Netten in de Buldersteeg. Kees Netten was de deur uit, die ging oud en nieuw vieren bij Houkes (politieagent), onze buren. Piet zag de vliegtuigen laag overkomen. Het waren de Engelsen die het afweergeschut onklaar wilden maken. De bommen kwamen verkeerd terecht. Vrouw en kinderen van Kees Netten zijn daarbij omgekomen.Bij opa en oma, bovenaan de dijk, stond het afweergeschut. “Eigene Machinen, nicht schiessen’, zeiden de Duitsers. Er stonden 3 stuks. Ze haalden wel een vliegtuig naar beneden.’
Arie, later: "Het verhaal over het bombardement is niet juist. Het waren Duitse vliegtuigen die over kwamen en die werden beschoten door het Duitse afweergeschut. Uit angst liet de bemanning van twee vliegtuigen de bommen vallen. Daarom riep de Duitse luitenant ook: nicht schiessen, eigene Machinen!"
P ‘ En toen ben ik ziek geworden, 14 dagen later. Dat is 14 januari.’ (1945)
De Duitsers waren ingekwartierd bij hen.
A ‘ De hele kade lag vol soldaten.’ [ welke kade? ]
AR ‘ We hebben een keer inkwartiering gehad, De helft kwam niet terug – die was bij de Maas gesneuveld.’
A ‘ De meubelen waren uit de kamers, overal lag hooi. Het was een zooitje.’
P ‘ We hebben eens een stel gehad, waarbij er één met een pantsergranaat liep te spelen, bij de pont op de rokerij. En toen vloog er een stel de lucht in.’
A ‘ Ze kwamen altijd met etenstijd.’
A ‘ De voorkamer moest ontruimd worden. Er kwamen een stel Duitsers. Moeder wou niks te eten maken – toen gingen ze tekeer!’ (Piet, later: 'De Duitsers waren altijd fatsoenlijk tegen mijn moeder. Ze hadden zelf eten bij zich.'
AR ‘ Er was soep. Ze waren allemaal aan de schijt.’
Opvrolijken van mensen, kon hij dat?
Dat weten ze niet.
AR ‘ Dat bewijst wel. Het volk dat hij aan boord had bleef jaren. Zo is Pieter de Koning en ome Jan (getrouwd met tante Heil) en ome Riek, oom Teun Both , oom Niek Both en Hein de Mik (?)…..’
P ‘ Van der Pijl – machinist, die woonde naast Bilderhof.’
Over zijn moeder
Zijn moeder is jong gestorven. Volgens oma was ze een haaibaai.
AR ‘ Ze moest 9 jongens opvoeden. Ze moest orde op zaken stellen.’
De waarheid is belangrijk.
O ‘ Hij is wel eerlijk.’
Hield hij van spelletjes?
AR ‘ Hij hield niet van spelletjes.’
P ‘ Hij ging hout hakken.’
AR ‘ Vrijdagsavonds om half negen werd de koffer binnengezet. Zaterdagochtend ging hij boodschappen doen, ’s middags ging hij grind harken. ’s Avonds zat hij op de bank. Zondags was verplichte rust, ademhalen mocht nog net. Maandags ging hij alvast inpakken, ’s nachts moest hij al om twaalf uur op om de was te doen en de kachel aan te steken. Dan was zijn verlof om. Om vijf uur of half zes ging hij op de fiets naar Heerhugowaard.’
A ‘ Hij werd met de auto gehaald.’
AR ‘ Dat was later. Dan ging hij weg, dan werd zij uit bed gehaald, want oma had hoofdpijn.’
Trouw aan mensen: mogen of niet.
AR ‘ Hij mag je graag of hij mag je helemaal niet. Dat hebben we allemaal.’
Jaloers?
AR ‘ Hij is op Huibje, zeker – Daar is hij stapelgek op.’
A ‘ Daar deed hij alles voor.’
Had hij een warme relatie met zijn vader of moeder? Dat weten ze niet. Opa lag in bed – dood. Piet en Arie herinneren zich zijn grote neus met grote neusgaten. Aagje is weleens op bezoek geweest.
A ‘ Ik zat muisstil en dacht steeds: nou ga ik weg, nou ga ik weg.’
Hadden ze gevoel voor een comfortabel leven?
AR ‘ Ze kochten het meest moderne. ‘
O ‘ Als oma een nieuwe kachel zag kocht hij die voor haar, ook al wilde zij het niet.’
AR ‘ Even later had ze een kachel.’
Of opa van debatteren hield lag buiten het gezichtsveld.
Als hij iets in zijn kop had dan deed hij dat ook. Dit wordt bevestigd door Arie.
AR ‘ Oom Arie, de broer van vader, voelde dat hij de mindere was van mijn vader en zou hem, als hij de kans kreeg, op een lelijke manier een loer draaien. Dit om een wit voetje te krijgen bij de baas, wat hem vaak lukte.’
Er kan niet gesproken worden van uitgesproken ruzie.
AR ‘ Moeder maakte weleens ruzie.’
A ‘ Ja, moeder zei wel eens: man, doe je mond toch eens open.’
AR ‘ Oom Arie was bang voor mijn moeder.’
O ‘ Dirk zat ook aan boord in de oorlog, die heeft 3 jaar met hem samengewerkt.
Dat ging goed.’
Het eten.
AR ‘ Hij woog 204 pond. Hij was een grote kerel, hij was een brede vent.’
A ‘ Hij at veel vis. Iedere week hadden we 10 haringen.’
AR ‘ Hij was ongeveer 1.80 m lang.
P ‘ Hij at gerookte bokking met azijn en chocolade melk. Later azijn met suiker.’
A ‘ Het was een bescheiden mens.’
AR ‘ Zo’n eenvoudige ziel was hij ook niet. Als hij naar de kerk liep had hij ook graag dat ze naar hem keken, dan trok hij zijn mooiste pak aan en hij rookte ook sigaretten, van twee-en-een halve cent in die tijd, hoor! Als hij naar de molen liep met zijn barnstenen pijpje en dan liep hij met zijn kop in de wind en een grote sigaar, zodat hij ’s avonds in zijn broek scheet omdat hij misselijk was.
A ‘ Hij scheet niet in zijn broek. Hij was een bescheiden mens.’
A ‘ Hij was een knappe man.’
AR ‘ Moeder was ook een knappe vrouw.’
AR ‘ Waarom staan wij toch voor het huis van oom Arie?’ (Piet, later: 'Dan hoefde er maar 1 foto gemaakt te worden.')
Foto van Aagje als baby.
AR ‘ Ze is een beeld!’
P ‘ Ik heb altijd spijt dat ik maar een zusje heb gehad.’
AR ‘ Vader heeft in korte tijd zijn huis afgelost. Hij had geld zat.’
AR ‘ Ook opa (Aai Both) had een eigen huis.’
A ‘ Hij heeft een huishoudster gehad, die heeft hem kaal geplukt.’
A ‘ Mijn vader zei: als opa dood gaat en ik krijg f 100, - , dan krijg jij een fiets. Ik kreeg niks.’
A ‘ Hij was niet opdringerig. Ik lijk wel op hem – je gaat altijd ergens heen met een bang hart.’
AR ‘ Hij is in de oorlog getrouwd – in 1918.’
B ‘ Teun is eerder getrouwd. Aagje en Riek leven nog. Aagje’s man is overleden. Zij woont in een bejaardenflat.’
Was hij eigenzinnig?
P ‘ Hij zei: jullie zijn stommelingen dat jullie bij de binnenlandse strijdkrachten zijn geweest.’
Na de oorlog bleek dat Dirk en Arie bij de BS waren, ze liepen met banden om. Opa vond het
stom om je ermee te bemoeien.
A ‘ Dat was zijn angst, dat hen wat zou overkomen.’
AR ‘ Hij had wel revolutionaire ideeën, Hij was niet koningsgezind, hij zou ze niet wegsturen, maar als ze weggingen kon het hem ook niet schelen.’
Op bezoek. Ze moesten altijd naar opoe toe op zaterdagavond. Opa had niet altijd zin en oma was een keer zo kwaad geworden.
P ‘ Toen sloeg moeder een krentenbrood op zijn harses doormidden.’
A ‘ Zaterdagavond kwamen alle kinderen bij opoe.’
P ‘ Als hij er eenmaal zat dan vond hij het gezellig. Dan wou hij niet meer weg. Op een keer liepen ze naar huis, oma liet op de Buurt een scheet, en toen zei ze tegen opa: jij krijgt toch de schuld.’
AR ‘ Oma kon scheten laten….. op psalm 119….van het huis naar het kippenhok en terug. Dan liep ze naar het kippenhok en, dat kun je gerust opschrijven want het is waar, dan hoorde je pp…pp… pp….’
AR ‘ Dat is echt Hardinxvelds : het is wel zo, alleen je mag het niet zeggen.’
A ‘ Er hing een foto in de kamer van mijn oma. Ze ging de was doen buiten, ze kwam terug, ging op de stoel zitten en was dood. Vader heeft er nooit over gesproken.’
A ‘ Aagje Both ( van Teun), die was die dag bij hen wezen helpen, die was erbij. Die vertelde het mij onderlaatst; ze was erbij.’
School . Vader heeft les gehad in den Bout van meester de Man. AR denkt dat hij 6 klassen doorlopen heeft en daarna is hij de griend in gegaan als hakker.
A ‘ Ze hadden ook een groot gezin.’
AR ‘ Vader was financieel niet onafhankelijk.’
P ‘ Ze draaiden elke cent om, net als ik.’
AR ‘ O nee, je bent precies je moeder, Piet.’
Hoe was de relatie tussen de broers?
P ‘ Die was goed. Als hij jarig was kwamen ze allemaal.
Met wie was iedereen getrouwd? Oom Kees met Huibje Schild; oom Arie met Jaantje de Rover; Oom Wout met Jannigje Boerman; Oom Jan met Heiltje Vlot; Oom Jo met tante Rina Sekeris; Oom Chris eerst met Tante Sjaan Boerman. Die is doodgereden. Daarna is hij hertrouwd. Bas bleef vrijgezel en Teun overleed aan de Spaanse griep.
AR ‘ Hij reed van de trein met de fiets richting Meerkerk, toen kwam er een vrachtwagen in een flauwe bocht bij Arkel, toen hij omkeek was het koppie al plat.
AR ‘ Vader was de eerste die dood ging, daarna pas Chris.’
O ‘ Chris is in de oorlog overleden – voor zijn tweede vrouw.’
P ‘ Oom Jan had armoe, had niet genoeg te eten in de oorlog.’’
A ‘ Wij hadden alleen maar genoeg door de Duitsers, anders ook niet.’ (Piet, later: niet waar: moeder kocht graan e.d. op de zwarte markt.'
P ‘ Ome Bas was ‘getrouwd’ met Hoornaar.’
A ‘ Hij was homo.’
AR ‘ Oom Bas was homoseksueel.’
P ‘ Hoornaar is getrouwd toen oom Bas gestorven was. Hij is nu weduwnaar.’
A ‘ Oom Bas was een gladderik. Hij liep ook zo.’
P ‘ Bij Langhout staat een vrouw de ramen te zemen, dan kwam hij thuis en dan zei oom Bas: Bel, Bel, die blote benen. Dan zei ik~~: Dan had je niet moeten kijken, dan zie je ze niet.’
Op welke school ging moeder? School 2, de openbare school. Oma en de kinderen zijn allemaal op dezelfde school geweest.
AR ‘ Beter geen godsdienstonderwijs dan verkeerd godsdienstonderwijs.’
A ‘ Er was wel een christelijke school, maar die bracht niet de rechte leer.’
P ‘ We gingen wel naar catechisatie, naar ds. Van der Pol en ds. Kraaij.’
Kðhler was de hoofdonderwijzer.
P ‘ Meester Kok, daar heb ik een schop onder mijn hol van gehad, ik vloog een meter de lucht in. Hij had eksterogen, en toen ging ik er een keer 'per ongeluk' op staan.’
Is vader bij ieders huwelijk geweest? Wel bij Aagje, Dirk en Arie, niet bij Piet. Toen was hij
al ziek. De ouders moesten ondertekenen tot en met je 30ste jaar!. Ze moesten verlof geven.
Vader heeft ook getekend.
AR ‘ Ik ben getrouwd, de 1ste keer: 26 november 1948.’
O ‘ Ik ben een jaar later getrouwd,’
Mensen verzorgen, dieren verzorgen.
AR ‘ Er waren kippen.’
A ‘ Kippen en konijnen.’
P ‘ Ook katten en een hond.’
AR ‘ Hij was natuurlijk veel weg, van verzorging kwam niet veel.’ (Piet, later: 'De verzorging van de beesten deed ik meestal. Dirk heeft ook duiven gehad. Het hok was boven de roest van het kippenhok. Op een keer moest ik (was mijn idee) het hok schoonmaken. Het gevolg: de duiven moesten het hok uit. Dat ging slecht. Het waren zo'n twintig duiven, ik trok ze tegen hun zin uit het hok, aan hun staart. Het gevolg: de helft zonder staart. Dat is een rel geweest. Dirk was des duivels. Maar het was wel leuk.')
Nog toevoegen / zoeken / gewenst:
1. interieurbeschrijving
2. foto Ochie hond van dirk
3. foto’s trouwerij Arie